Over het oeuvre van Tommy Wieringa. Deel 1
Hoewel zijn naam al zo lang als ik me kan herinneren door de lezers in mijn familie werd genoemd, wist ik van het oeuvre van Tommy Wieringa verrassend weinig. Mijn broer had mij eens toevertrouwd dat Joe Speedboot in zijn ogen de typische Nederlandse roman was: ‘een depressief dorp op het platteland met depressieve jongeren’. Verder had ik opgevangen dat het vluchtelingendrama van Dit zijn de namen zich afspeelde in de heuvels van België en dat de critici niet zo lyrisch waren over Wieringa’s eerste twee romans, terwijl zijn latere werk vrijwel altijd geprezen werd.
Op zijn kortste werken na, De dood van Murat Idrissi en Een mooie jonge vrouw, die ik allebei best aardig vond, had ik niets van hem gelezen. Niet uit onwil, maar gewoon omdat ik er niet aan was toegekomen. Een paar maanden geleden bedacht ik me dat dat moest veranderen. Ik kon het niet langer hebben dat ik zo weinig wist van het werk van een schrijver die door zovelen zo hoog werd aangeslagen.
De eerste twee romans zijn inderdaad niet al te best. In Wieringa’s debuutroman Dormantique’s manco voelt het verhaal van de afwasser Bas Dormantique die zijn middelbareschoolvrienden en zijn jeugdliefde Nina maar niet kan vergeten enigszins particulier en is het verhaal door het passieve hoofdpersonage statisch. Er komt pas beweging in als Bas op driekwart in de auto stapt en naar de horizon rijdt. Toch blijkt Wieringa – soms – al een verdraaid goed stilist: ‘Ze dragen kleren die ooit om grote lichamen pasten, zodat ze op gekrompen volwassenen lijken.’ Of ‘autodaken’ die ‘als muntstukjes glinsteren in de zon’. Die beelden en scherpe observaties zijn wat mij betreft de kracht van Wieringa’s proza in zijn latere werk. In Joe Speedboot: een gezicht dat in zijn ‘vrij’ staat. Een mooie jonge vrouw: ‘[Hun baby] werd schoongemaakt en gewogen, en toen ze uren later naar huis gingen met het kind in de drager, voelden ze zich bang en onoverwinnelijk als een tienerstel in een gestolen auto.’ En: ‘Zij had zich aan zijn leeftijd aangepast, in plaats van aan zijn karakter.’ De dood van Murat Idrissi: ‘[De watermeloenen] liggen er naakt bij, als eieren die uit de aardbodem tevoorschijn zijn geperst.’ In zijn debuutroman vallen dat soort zinnen des te meer op omdat de stijl verder geladen is met pathetiek: ‘Door de trilling in haar ziel wist Nina heel even dat haar leven anders zou zijn verlopen als de auto gestopt was.’
Zijn tweede roman Amok begint sterk, en voor wie Dormantique’s manco gelezen heeft ook bijzonder grappig omdat het begin aansluit op het einde van zijn debuut. Maar hoewel vlotter geschreven en minder wijdlopig is ook Amokstatisch. Zowel in zijn tweede als in zijn eerste roman worden overigens enorme hoeveelheden jenever genuttigd. De bezigheid van treurige mannen die vastzitten in hun bestaan en weinig doen om eraan te ontsnappen. Genoeg, niet ieder begin is sensationeel.
Het nieuwe begin is dat daarentegen wel. Alles over Tristan is een soort tweede debuut: een nieuwe start bij een nieuwe uitgeverij. Dat Wieringa eerder twee romans had gepubliceerd wordt vakkundig weggemoffeld. Dormantique’s manco en Amok duiken pas bij De dood van Murat Idrissi weer op in de lijst met eerder werk.
Tijdens een optreden op Crossing Border, een jaar of twee geleden, sprak Wieringa over het belang van ruimte. Hij noemde het gebrek aan ruimte als ik het mij goed herinner het euvel van de Nederlandse literatuur. Er ontbreken vergezichten, het zijn alleen maar kleine mensen in hun kleine huizen in de grote steden. Voor sterke dramatiek heb je ruimte nodig.
Het schijnt dat hij het idee voor Alles over Tristan kreeg toen hij Qat-kauwend in een trein door de Ethiopische woestijn schommelde: aan ruimte geen gebrek. Dat iemand goed debuteert is bewonderenswaardig, maar dat iemand na een tweetal matige boeken ineens een bijzonder goed boek schrijft is misschien nog wel bewonderenswaardiger. Hij had de moed kunnen verliezen of op de ingeslagen weg kunnen voortgaan en een derde boek kunnen schrijven dat aan dezelfde problemen leed als de eerste twee.
De aha-erlebnis in de Ethiopische trein wierp zijn vruchten af, want wás Wieringa maar met Alles over Tristangedebuteerd. Het statische en passieve van de eerste romans is verdwenen. Het wordt ondervangen door een sterke motor: een jonge wetenschapper doet voor een biografie onderzoek naar het leven van een beroemde, maar zeer mysterieuze, dichter. Hij doet dat voor het grootste deel van het verhaal in een haast even mysterieuze setting, het fictieve havenstadje Mercedal, dat mij ergens deed denken aan de stad Rivendell uit de verfilming van The lord of the rings. Natuur, bergen, water. Daar is de ruimte, en een bepaalde soort vrijheid. Al zijn boeken zullen die ruimte en vrijheid van nu af aan bevatten.
Maar niet alleen de aandrijving van het verhaal is nu op orde, ook het plot zit veel beter in elkaar, met aan het eind een aantal bijzonder goed getroffen plottwists. Het verhaal is een en al schrijfplezier, of beter gezegd: verzinplezier.
Dat verzin- en schrijfplezier neemt hij mee naar Joe Speedboot, dat waarschijnlijk wel zijn meest gelezen boek is (zeker na de recente Nederland Leest-campagne). Twee vrouwen tegenover mij in de trein die mijn gegrinnik zagen, merkten op dat ze er indertijd ook erg veel plezier aan hadden beleefd.
Toen ik de avonturen van Fransje Hermans bijna uit had, en had gezien hoe Joe Speedboot met hulp van de andere jongens een vliegtuig bouwde en hoe hij de manager werd van Fransje de armworstelaar, moest ik denken aan de woorden van mijn broer. De typische Nederlandse roman, ‘depressief dorp met depressieve jongeren’. De weilanden om het dorp, de rivier, het ijs in de winter, de beschrijving van de zomer, ze geven het boek iets oer-Hollands. Het dorp Lomark is inderdaad niet een van de vrolijkste plekken en dan dreigt het ook nog eens door een geluidswal van de rest van de wereld te worden afgesloten. En de jeugd onderneemt van alles om het dorp te ontvluchten, al zou ik ze niet depressief willen noemen, treurig net zomin. Het zijn jongeren zoals je die overal hebt: ze willen weg van de plaats waar ze zijn opgegroeid. Maar het is daardoor geen slecht boek. Ik heb me enorm vermaakt: het is grappig en bij vlagen meeslepend. Al had ik soms het gevoel dat Wieringa misschien een tijd heeft gevangen die nu al heel lang niet meer bestaat. Maar ik zou niet zo goed kunnen uitleggen waar dat aan ligt. De landerige sfeer misschien, of de ambitie van de jongens die zo groot is dat ze een vliegtuig bouwen, of het armworstelen. Of wellicht deed het me gewoon denken aan oude, goede boeken. Ik heb mijn broer geappt dat hij het moest herlezen.
Wieringa is in zijn werk erg begaan met de vergankelijkheid. Lomark met zijn geluidswal, zoals ik net al noemde; de veranderende vriendschap tussen de jongens in hetzelfde boek; Bas Dormantique die zijn middelbareschooltijd niet kan vergeten; het hoofdpersonage Pontus Beg die een koude voet krijgt in Dit zijn de namen en daardoor merkt dat hij een oude man wordt; een oudere man met een jongere vrouw in Een mooie jonge vrouw; het leven in een krimpregio in De heilige Rita; de klimaatverandering in Nirwana. Nergens is het beeld van de vergankelijkheid zo mooi als in Caesarion. Het huis van Ludwig en zijn moeder staat op een klif die erodeert; de zee komt steeds een stukje dichterbij. Hun buurman probeert een waterkering te bouwen om de zee een halt toe te roepen. Tevergeefs. Tijdens een zware storm stort het huis de golven in.
Van Wieringa’s romans bevat Caesarion voor mij misschien wel de mooiste beelden. Het bevat wellicht ook de meeste vergankelijkheid. We zien hoe Ludwig als loungepianist over de wereld zwerft en met oudere vrouwen het bed deelt. We zien hoe hij zijn moeder verpleegt, die haar oude beroep als pornoster weer had opgepakt, maar wordt uitgerangeerd als er een plekje op haar borst ontstaat. Ook lichamen zijn onderhevig aan de tijd. Dode net zo goed als levende: in Wieringa’s andere boeken rotten er veel lijken weg. Niets ontkomt aan verval.
Volgende week volgt deel 2