- La Mettrie (1709-1752) Fragmenten uit zijn werk
- J.H.W. Veenstra / E. du Perron Rapport van de daggelder
- Twee brieffragmenten van Willem Walraven
- Drie miniaturen door Guus Valleide
- Twee gedichten door Hanny Michaels
- Schoolbal door Henk Romijn Meijer
- Twee gedichten door Th. Sontrop
- Retirade door H.U. Jessurun d'Oliveira
[p. 737]
Het is niet gelukt om je trillende wimpers te plukken,
niet gelukt om je vochtige lippen te vangen
in het netvlies waarmee ik (onhandig) op jacht ben.
De goudfasant van je oogopslag
en je haar’s citroentjes zijn weg.
Och kon de aarde maar op een wenk verstenen,
maar zonder de stof aan te tasten, die is te mooi,
want welke steensoort zal in ‘s hemelsnaam
een glanzend lichtbruin vel opvolgen?
Maar goed, een god moest daarvoor zorgen,
dat alles onbeweeglijk blijft zo nodig
behalve dan de ogen
die dansen mogen.
Het lijkt iets voor de ideeënbus der zaligen:
waarom verzon er geen slimme engel een stoplicht?
Hij kon toch bij het bedienen lui blijven liggen
zijn hart in de wolken aan het toneel ophalend
van twee minuten doodse stilte
ter herdenking van wat leeft?
Nu ben je (schoonheid) doorgefietst, en ik liep verder
hoe zwaar mij juli’s plensende gouden regen ook viel
en was al vergeten toen ik de hoek omsloeg
op welke manier ook alweer je haar gekamd
en het licht in je ogen brutaal was.
[p. 738]
Er is een vers dat ik alleen maar schrijven kan,
het heeft mijn haar, het heeft mijn ogen,
bidt om kastelen soms en soms om rare apen.
Het is mijn vers.
Ik heb het uit het raam gegooid, op zekere nacht,
het stond mij zeker niet zo aan,
maar toen het alle vlinders beet, en opsprong naar de maan
heb ik het weer naar binnen toe geholpen
zonder te schelden of te slaan.
Ik gaf het weer te drinken van mijn dromen,
een teug plezier, een slok verdriet,
het moet het mijne zijn, een ander lust hij niet
en die kieskeurigheid is wel touchant.
Toen zijn we ijverig door de stad gaan lopen
slijpend langs de halfdonkere etalages
en langs wat lichtgeeft, en wat je zo niet kopen kan
en ‘s ochtends namen we de trein naar ‘t strand.
Daar liep hij ernstig aan mijn hand
en wat ik mooi vond, wees ik telkens aan,
een hemelzaal vol bruine, soms ook witte goden,
en soms ook rode,
die iemand niet bezitten kan, noch doden.
Hij lette op, en groeide zienderogen in de zon,
en toen de zon zich zakken liet in zee
toen wou hij mee,
huilde op mijn schouder in de trein naar huis
en hield mij tot het morgenkrieken wakker.
Mijn beste makker.
[p. 739]
Heb ik dat danslokaal gedroomd
waar ik hautain, dan wel beschroomd
geen sterveling die mij heeft behaagd
te dansen heb gevraagd?
Met wie mij onverschillig liet
was ik zo ongewillig niet
maar heb ik met verstand en vlijt
een ogenblik gevrijd.
En kroop ik dronken in mijn bed,
getrouwe slaap, getrainde slet?
Och hoe dat zij, de ochtend kwam
te zijner tijd in Amsterdam,
ziehier zijn wisselende tint,
een weinig zon, een weinig wind,
een zoet en ongezond verdriet,
het ongegronde vogellied.
Lees de Tirade Blog
Lief
Gil omhelsde me, alsof hij er even in slaagde om in vijf seconden zijn hele bestaan om me heen te vouwen. We stonden in zijn woonkamer en ik was de eerste, omdat ik ook als eerste weer weg moest voor een optreden, al was ik liever als laatste gebleven. Ik liep naar het grote raam,...
Lees verderDat hoeft niet in je stukje
Ze liep naast me, maar leek dat soms al te zijn vergeten, alsof ze al voorbij ons afscheid was. Met elke zorgvuldige stap die ze zette leek ze verder weg. Ik bracht haar naar het station, dat ze prima wist te liggen, maar toch wilde ik haar het station in zien gaan, toekijken hoe ze...
Lees verderDansen
Er stond een bord pasta voor me klaar. Vriend J., die deze avond ook spreekstalmeester was, begroette me even warm en bemoedigend als altijd en schoof naast me aan. In de ruimte galmden de opgewekte stemmen van leden van de organisatie van de Nacht van de Literatuur tot het plafond en weer terug, weerkaatsingen die...
Lees verder
Blog archief