Over het gehele werk

over Domenico Scarlatti


Over dit hoofdstuk/artikel

Henk van Gelre

over Friedrich Nietzsche


1.
Het eerste deel van dit essay verscheen in Tirade (299), juli/augustus 1985. In het tweede deel, dat hier niet wordt gepubliceerd, confronteer ik Nietzsche’s visie op Jezus en de evangeli?n met de zienswijze van de moderne nieuwtestamentici en bijbelhistorici. Centraal daarin staat Jezus’ prediking van de komst van het godsrijk, van een plotseling ingrijpen van god, dat een einde zou maken aan de lijdensgeschiedenis van Isra?l, en van een daarmee corresponderende levenspraktijk, die door hem zelf werd voorgeleefd. Daar bestaat vandaag onder alle serieuze nieuwtestamentici nauwelijks verschil van mening meer over, ook al wordt dit door velen van hen vaak slechts terloops erkend! Bultmann acht het zelfs waarschijnlijk ?dat in de prediking van Jezus de eschatologische boodschap een veel grotere en het probleem van de (joodse) wet een veel geringere plaats heeft ingenomen dan nu uit de synoptische evangeli?n blijkt? (R. Bultmann ?Die Erforschung der synoptischen Evangelien?, Glauben und Verstehen, Bd. 4, p. 6). Het is voor hem evident ?dat Jezus zich in de verwachting van het nabije einde van de wereld heeft vergist? (R. Bultmann Das Urchristentum im Rahmen der antiken Religionen, p. 102). Zelfs Schillebeeckx kan niet loochenen, ?dat voor hem (Jezus) het eindgebeuren zeer nabij was? (E. Schillebeeckx Jezus, het verhaal van een levende, p. 145.
2.
Zie bijv. Jozef Van de Wiele/Sylvain De Bleeckere Fredrich Nietzsche, de lof van het leven en de waan van de waarheid, 1982, p. 251 en 252.
3.
De antichrist, par. 28.
4.
De antichrist, par. 44.
5.
Id.
6.
Albert Schweitzer Geschichte der Leben-Jesu Forschung, 1913.
7.
E. Schillebeeckx Jezus, het verhaal van een levende, p. 18.
8.
Nachgelassene Fragmente, Herbst 1887-1888, kgw viii/2, p. 426.
9.
Lucas 17, 22-25, waaruit dit citaat is gelicht, heeft duidelijk betrekking op een geheel andere zaak, nl. op de wederkomst van Jezus na diens dood. We hebben hier niet alleen met een latere tussenvoeging te maken, zoals dit overal het geval is waar in de evangeli?n de aardse Jezus als ?de Mensenzoon? wordt gepresenteerd, maar ook met een samentrekking van teksten die in het geheel niet bij elkaar horen.
10.
Nachgelassene Fragmente, Herbst 1887-M?rz 1888, kgw viii/2, p. 396 en 400.
11.
De boeken van het Nieuwe Testament, Het evangelie volgens Matthe?s, 1950, p. 81-92.
12.
De antichrist, par. 34.
13.
Het volstrekt unieke karakter van Jezus’ liefde zijn wordt scherp belicht in Henri Bruning Verbum Humanum, Cahier 2 (ongepubliceerd), waaraan ik voor dit aspect mijn dank verschuldigd ben. Het wordt hierin echter niet in relatie gezien met Jezus’ aankondiging van het godsrijk.
14.
Karl Jaspers Die grossen Philosophen, Bd. 1, M?nchen, 1957, p. 195.
15.
F. Overbeck Christentum und Kultur, posthuum gepubliceerd door C.A. Bernoulli, Bazel, 1919/Darmstadt, 1962, p. 9 en 279.
16.
W. Nigg F. Overbeck, M?nchen, 1931, p. 138.
17.
Menselijk, al te menselijk, dl. 1, par. 113.