[p. 51]
Lieke Marsman
Drie vertalingen
Je uitnodiging voor een bescheiden ontbijt
Naar: ‘Your Invitation to a Modest Breakfast’ van Hannah Gamble
Het is te koud om buiten te roken, maar als je langskomt,
zal ik mijn handen bij me houden, of zal ik niet.
Ik zou je graag vertellen over de muur die werd opgegeten
door de klimop – het was zo mooi.
Verscheidene dingen zijn me voorgevallen,
allemaal seksueel. De man in de bus
trok zijn broek naar beneden zodat ik hem beter kon zien.
Een andere man zei: ‘Negeer hem schatje.
Kom maar gewoon op mijn schoot zitten.’ Maar ik behoor niet tot hen
die het hongerigst zijn in de ochtend,
niet zoals de man in de bakkerij
die ei na ei na ei eet.
Luister. Kom langs: de kou heeft de zomer
al opgegeten. Ik heb een nieuw paar oren nodig:
vanuit de keuken kan ik niet zeggen of ik een windgong hoor
of een grijze vrouw met weigerende armen
die een pan met uien en aardappels laat vallen.
Vanochtend heb ik vier handen nodig –
twee om groenten te wassen, een om de theepot te tillen,
een om de melk te schenken. Vanochtend zal één
kleine mond niet voldoen. We zouden een spel
kunnen spelen waarbij we over de tegels kruipen, twee gele honden
die koffie uit hun bakjes drinken. We zouden een spel
kunnen spelen waarbij we het ontbijt laten aanbranden.
Buiten is er een wereld waarin elke liefdesscène
begint met een man in de deuropening;
hij loopt naar de vrouw toe en zegt: ‘Open je mond.’
[p. 52]
De uitgestorvenen
Naar: ‘The Extinct’ van Keetje Kuipers
Stel je voor dat ik de laatste vrouw op aarde ben,
de sneeuwigste goudplevier, de meest eenzame
diepzeezwemmende walvis. Het is mijn schuld niet, maar
misschien wel. Moet ik blijven veranderen totdat
ik iets word dat een ander heeft?
Dat heb ik geprobeerd. Wat kan ik nog meer voor liefde doen?
Nu luisteren zelfs de grijze wolven niet meer
naar mijn lange litanie van mislukkingen. Ze weten
dat ik dit zelfmedelijden slechts in mijn mond stop –
een ijsbeer die zeehondenbotten verpulvert tussen
haar tanden – om eruit te krijgen wat ik kan.
Ze laten me nog steeds mezelf de schuld niet geven:
wanneer ik ze vertel dat mijn naam geen lied is
om te zingen, roepen ze hem me keer op keer na.
[p. 53]
Blauwe lijster in beukenhaag
Naar: ‘Bluebird in cutleaf beech’ van Wendy Wilder Larsen
er zit geen pigment in blauwe veren
alle andere kleuren zijn eruit gedreven
blauw is wat overblijft
die precieze tint van ridderspoorblaadjes
die op mijn moeders laktafel vielen
onder de koepel in de zomer
de kleur van verwijdering
de pijn in mijn vaders marineblauwe ogen
op die foto in het leger
blauw
de vervaagde overgooier op een foto van mij
handen gevouwen, zelfde waterige ogen
de kleur waar we het liefst over nadenken
niet omdat ze ons aantrekt
maar omdat ze ons achter zich aansleurt
de blauwe gloed van een dwaallicht
die ons laat verdwalen op de kruising
ons een moeras in lokt
blauw ook
deze afwezigheid
dit uiteenvallen
nog zou ik zoeken
en roepen
daar
moeder
vader
bluebird