Michaël Spaan
‘Over alle grenzen’
Kees kon nooit lang slapen. Na drie uur werd hij altijd wakker.
Het zat ‘m in zijn hoofd: de klok was in de war. Dat maakte leven lastig.
Als-ie moe was, kreeg-ie als-ie erg veel zoop een toeval. Door die korte nachtrust was zo’n aanval daarom niks bijzonders meer voor hem.
Hij balde zijn vuisten, keek wat vragend schuin omhoog. Of-ie wat hoorde.
Zijn ogen draaiden op afwezig, en hij zakte in elkaar. Dan was hij al niet meer op de aarde.
Meestal tien minuten later keerde hij terug. Een beetje slapjes, dat was al. Geen schuimbekken, geen stuiptrekken, niets.
Hij beet alleen zijn tong kapot. Telkens weer. Daardoor liep hij meestal met een pijnlijk dikke tong.
Maar omdat-ie al zo vaak gevallen was, had-ie zoetjes aan geleerd hoe of-ie met zo’n tong moest praten. Dui-de-lijk – en – lang-zaam.
Voor de rest kon iemand anders niet meteen iets aan hem merken. Hij was kerngezond. Gewoon een lekkere knul.
Alleen als-ie liep. Dan zag je het. Er was iets met zijn ene been.
Kees zocht altijd eenzaamheid. Rust en stilte. Hoe onverstandig dat ook leek.
In je eentje steek je toch het meeste op, vond hij. Dan móet je wel opletten. Word je scherp van.
Aan kuddedieren en meelopers had hij een broertje dood. Die kwamen toch nooit verder? Ze wilden het alleen gezellig hebben. Daar ging het hem niet om.
Nee, Kees zag een grootse toekomst voor zich weggelegd. Hij zou schrijver worden. Had al heel wat meegemaakt.
Maar om het op te schrijven was het bij elkaar nog niet genoeg.
Hij stelde zich daarom voor alles open, want misschien al volgend jaar zou hij beginnen aan het echte werk.
Om deze reden was hij veel op reis. Sprak zijn talen goed. En in den vreemde kende niemand hem. Dat was een fijn gevoel.
‘s Zomers ging hij altijd ergens lopen, met een grote plunjebaal. Daar zat van alles in. Ook een deken en een tent. En er kon nog meer bij. Allerhande dingen die hij vond.
Dit jaar had Kees een maand in Lapland rondgelopen. In het hoge Noorden dag en nacht in licht gebaad.
Wilde bessen geplukt. Heerlijke vissen gevangen. Ook was hij op een afgeworpen, door de zon gebleekte rendiertak gestuit. Een trofee.
Onder deze hoge hemel voelde hij zich thuis.
Alles wat hier groeide, in die kille schraalte nog wist op te wassen, deed echt moeite om te overleven. Daardoor kreeg het smaak.
Hij moest denken aan het leven thuis.
Waarom smaakten die magere heidehazen zoveel beter dan hun vette soortgenoten uit de polder?
Waarom hadden wilde vruchten veel meer geur dan de gekweekte uit een kas?
Waarom waren de gezochte eitjes van de kievit zoveel fijner dan geraapte van een krielkip?
Dat wist Kees. Het was allemaal een kwestie van karakter.
Deze dingen maalden altijd in zijn hoofd, als hij niet gestoord werd.
Het onderwerp was onbegrensd. Maar om er over na te kunnen denken had hij rust en ruimte nodig.
Die had hij nu gehad.
Het gezonde leven straalde van hem af, zag hij ergens in een waterspiegel. Hij oogde doorleefd en getaand.
Maar nu Augustus afliep en het ‘s nachts al flink begon te vriezen, voelde Kees een soort van kriebel in zijn lijf.
Hij verlangde naar meer warmte. Naar de mensen.
Na een schitterende vlucht over bergen en fjorden met koffie en cognac kreeg hij van de stewardess een zoen. De piloot gaf hem een flesje drank.
Hij nam de bus naar het station. Daar kocht hij een enkel Amsterdam en stapte in de trein.
De dag daarop moest Kees in Kopenhagen overstappen. Gaf zijn reisgoed ergens in bewaring. Trok met een stratenplan de stad in.
Wilde dansen met de kleine zeemeermin. Dat viel tegen.
Ze zat midden in het water, en ze was ontzettend klein!
Maar in de Nieuwe Haven kreeg hij op een houten schoener wat te eten. Lekker. Kees had het altijd goed met schippers kunnen vinden.
Deze vreemde zeebonk had hem daarna op de een of andere manier gekoppeld aan een zekere Ninett, een vrouw met groene ogen.
Hand in hand ging het daarop naar Tivoli, een dure kermis. Bij de ingang stonden beige lange jassen met hoge hoeden. Ouderwetse onzin.
In een biertent vol met spiegelwanden …je zag oneindig dubbel… gingen Ninett en hij tegen elkaar op zitten hijsen. Kinderspel voor Kees.
Daarna ging hij gierend van het lachen met haar mee.
Als het aan hem gelegen had, was hij de dag daarop met haar getrouwd en nooit meer teruggekeerd. Maar niets daarvan.
Toen hij na een week zijn laatste øre had versnoept, maakte zij het uit.
Gebroken liep hij weer naar het station. Vroeger was hij ook altijd alleen geweest, maar nu -.
In tranen wist hij dertig kronen bij elkaar te schooien voor een ligplaats in de nachttrein. ‘s Zomers zat die altijd áfgeladen.
Al had hij niks te makken, met de drank van de piloot werd het weer ouderwets gezellig.
Toen ging hij op zoek naar zijn coupé, bergen rugzakken bedwingend en horden slaapzakken nemend.
Daar klonk gegiechel. Kees stak zijn hoofd een beetje schuw naar binnen. Gejóel.
Meiden! Stel je voor… Tien ogen lachten hem toe. Donkerbruin. Hij vroeg ‘Espagna?’
‘No!’ ‘Italia!’ ‘Roma!’ Kwik, Kwek en Kwak.
Kees begon te grijnzen. Zij lachen. Hij ook.
Daar had-ie het weer. Sjans.
Wat over het paard getild door zijn ene vrijerij keek hij hier niet van op.
Maar dat was het juist. Stralend kwam de leukste op hem af. Stella. Aaide aldoor luchtig lange haren uit haar ogen. Een schóónheid…
Ze raakten buitensporig aan de praat. Links en rechts.
Kees vertelde alles.
Na een tijdje vroeg ze of hij straks bij haar kwam liggen, om te troosten.
Ja. Hij had de smaak te pakken.
Netjes ging hij eerst zijn tanden poetsen. Met die moderne mondverzorging duurt dat. Ditmaal duurde het dubbel.
Afgevlost en uitgestoken kwam hij olijk terug: ‘Pim-pam! La notte menos pensada?’ Zijn Italiaans klonk nogal Spaans.
De grap werd niet gevat. Nou já! Spaans was toch ook Romaans?
‘Slapen jùllie hier beneden?’ vroeg hij toen weer ernstig op zijn Engels.
Alleen de bedden onder waren opgemaakt!
‘Maar ik heb toch dit bed?’ Verontwaardigd pakte hij zijn plaatsbewijs erbij, en gaf zichzelf een nieuwe rol: De geslagen hond.
‘Pero yo soy un hombre cojo…’ Moest híj soms met zijn manke poot naar boven?
Verstomming in de rondte.
Dat was schrikken. Kees deelde vlug wat blikjes bier rond om de stemming te verhogen.
Maar de meisjes hielden daar niet van.
In de stoere bui van zijn versiertoer zoop hij alles rustig zelf op.
Dat viel natuurlijk slecht – bovenop zijn galgemaal van sterke drank en hete tranen.
Hij stak zijn hoofd een tijdje uit het raampje.
Het Latijnse lief ging ongenaakbaar boven liggen.
Kees nam laag zijn toevlucht tot wat anders, en zaagde daarop keihard Duitsland door.
De volgende dag. Bedden afgehaald en opgeklapt.
De meisjes doken uitgeslapen in een plattegrond.
Was dat niet de stad gebouwd op palen? Kees zag alleen maar groen.
Maar ze zouden toch met hem -?
Hij schraapte zijn keel en stotterde. Niet doen. Hou je in.
Pakje brood. Zijn kegel werd doordesemd met een walm van witte schimmelkaas.
Een overdosis vitaminepillen fokte hem nog verder op.
Bij de Nederlandse grens, úren later, klopte er een onbereden lolbroek aan. Witte tressen. ‘Góejemogge!’ klepte de pet. Blauw.
‘Dag djongos’ grapte Kees wat grijs terug. Voelde zich alweer een tikje beter.
De tweede snor die binnenviel zag hem in het geheel niet zitten. Zó tussen deze lieve dames! Wist hij veel…
Toen hij Kees zijn kaartje knipte, bromde hij zoiets als ‘Overstappen!’
Met bonzend hoofd sprong Kees de trein uit. Kwam temidden van zijn plunje neer op een perron. Een bordje sprak van spoor.
De D-trein met toeslag vertrok.
‘And after this Italian too!’ had ze hem gisteren gezegd. Zijn talenknobbel zag ze dus wel zitten.
As well had hij nog stilletjes gedacht.
Die handvol mooie meiden aan zijn voeten, met tien van zùlke ogen – dáár was hij door ontspoord.
Hij had zijn hoofd alleen maar even uit het raam laten hangen! Aus dem fenster gelehnt. Se penché au dehors. Sporgersato. Had hij dat maar niet gedaan.
De rijwind van de sneltreinvaart had alles weggeblazen.
Zo liep Kees nog maandenlang te zoeken in gekwetste kronkels. Diepe kringen onder dwaze ogen.
Hij begon te malen: waren deze meiden niet eens eerder op zijn netvlies ingevallen? Ondersteboven. En natuurlijk omgekeerd…
Dát had hen zo vertrouwd gemaakt! Hierbij moest hij denken aan Ninett.
Ten einde raad besloot hij alles op te schrijven.
‘Een Gemiste Kans om Mondeling Modern Latijn te Leren’. zette hij er boven.
In zijn kromme hanepoten leek het eerst een beetje overtrokken. Wat heet.
Maar van lieverlee werd hij verlost van wat hem stak. In zijn hart en in zijn hoofd kon hij Ninett toch altijd bij zich houden?
Dat hij dit niet eerder had bedacht…
En die Italiaanse moppies had-ie ergens allemáál te pakken!
Zo. Rustig aan de dingen draaien, tot je ze voordelig kon zien uitgepakt.
Klaar was Kees.