1.
Immanuel Kant, ?Prolegomena zu einer jeden k?nftigen Metaphysik, die als Wissenschaft wird auftreten k?nnen?, in Werke in sechs B?nden III, hrsg. von Wilhelm Weischedel (Darmstadt, 1959) 118.
2.
Bertrand Russell, History of Western Philosophy (London, 1961) 678.
3.
Schopenhauer heeft in 1824 met het plan rondgelopen, deze beide geschriften in het Duits te vertalen, maar er bleek geen uitgever voor ge?nteresseerd. Arthur H?bscher drukt in zijn korte biografie (?Ein Lebensbild? in de door hem verzorgde editie van Schopenhauers S?mtliche Werke, Bd.I, Wiesbaden 1948) het voorwoord af, dat bij deze vertaling had moeten verschijnen en dat een meesterstukje van raak sarcasme is. Schopenhauer verontschuldigt zich kwasi, dat hij het filosofisch publiek nog met een werk van Hume lastig valt, waar dit publiek immers zo hoog staat, dat het zulke figuren nauwelijks nog ziet; hij doet het dan ook alleen maar, zo verzekert hij, opdat zijn tijdgenoten zich ermee zullen amuseren, ?zu sehen, wie vor uns ein weiser Mann gedacht/Und wie wir es dann zuletzt so herrlich weit gebracht?. Ook zou Hume – aldus nog steeds Schopenhauer – stellig, als hij het geluk had gehad in deze tijd te leven, zijn stijl verbeterd hebben en de voor hem kenmerkende helderheid, begrijpelijkheid, exactheid en levendigheid vervangen hebben door een duistere, gezochte en zo ingewikkeld mogelijke uitdrukkingswijze, die de lezer zich doet afvragen, ?wie er so viel hat lesen k?nnen, ohne auch nur eines Gedankens habhaft zu werden, wodurch dem Leser der Glaube entsteht, dass je weniger er bei dem Text denken kann desto mehr der Autor gedacht habe?. Ook later heeft hij altijd grote waardering behouden voor de Schotse denker, uit elke bladzijde van wiens werk volgens Schopenhauer meer te leren valt dan uit de verzamelde werken van Hegel, Herbart en Schleiermacher bij elkaar.
4.
Arthur Schopenhauer, ?Kritik der Kantischen Philosophie? in Z?rcher Ausgabe Werke in zehn B?nden II (Z?rich, 1977) 613
5.
ibid. 614.
6.
Arthur Schopenhauer, ?ber die vierfache Wurzel des Satzes vom zureichenden Grunde, gecit. naar de uitgave van Michael Landmann en Elfriede Tielsch (Hamburg, 1957) 69.
7.
Hermann von Helmholtz, ??ber das Sehen des Menschen?; voordracht gehouden op 27.2.1855 ten bate van de oprichting van een gedenkteken voor Kant in Koningsbergen; opgenomen in Philosophische Vortr?ge und Aufs?tze (Berlin, 1971) 76.
8.
op. cit. 196.
9.
cf. Rudolf Carnap, Scheinprobleme in der Philosophie. Das Fremdpsychische und der Realismusstreit (herdr. Frankfurt a.M. 1966).
10.
opgenomen in Arthur Schopenhauer, S?mtliche Werke VII (Wiesbaden, 1950) 71.
11.
Men vergelijke b.v. ? (20 van de eerste druk met ? 19 van de tweede, of ? 25 van de eerste met ? 24 van de tweede.
12.
Arthur Schopenhauer, ?Die Welt als Wille und Vorstellung I?, Z?rcher Ausgabe, deel 1 (Z?rich, 1977) 29.
13.
ibid. 154.
14.
ibid. 197 e.v.
15.
ibid. 202.
16.
ibid. 252 e.v.
17.
ibid. 331.
18.
ibid. 471 (deel 2 Z?rcher Ausgabe).
19.
ibid. 508.
20.
ibid. 144 (deel 1).
21.
Arthur Schopenhauer, ?Die beiden Grundprobleme der Ethik, behandelt in zwei akademischen Preisschriften?, gecit. naar Arthur Schopenhauers s?mmtliche Werke V (Berlin, o.J.) 252.
22.
cf. Friedrich Nietzsche, Menschliches Allzumenschliches I, nr. 39 (?Die Fabel von der intelligibeln Freiheit?).
23.
Russell, op. cit. 727.
24.
Schopenhauer zelf placht op dit soort argumenten te reageren met de opmerking: ?Ik heb in mijn werk laten zien, wat een heilige is, maar ik heb nooit beweerd, dat ik er een ben?.
25.
ibid.
26.
In het hoofdstuk ?Einkehr? van zijn Betrachtungen eines Unpolitischen schrijft Mann: ?Das kleine, hochgelegene Vorstadtzimmer schwebt mir vor Augen, worin ich, es sind sechzehn Jahre her, tagelang hingestreckt auf ein sonderbar geformtes Langfauteuil oder Kanapee, ?Die Welt als Wille und Vorstellung? las. Einsam-unregelm?ssige, welt – und tods?chtige Jugend – wie sie den Zaubertrank dieser Metaphysik schl?rfte, deren tiefstes Wesen Erotik ist, und in der ich die geistige Quelle der Tristan-Musik erkannte!?. Dat Wagners ?Tristan und Isolde? ten dele onder inspiratie van Schopenhauers filosofie is ontstaan, is bekend genoeg; het is echter evenmin onbegrijpelijk, dat Schopenhauer zelf Wagners muziek afwees. Zijn opvatting, dat de muziek de kwintessens des levens verklanken, maar niet bepaalde gebeurtenissen uit dat leven beschrijven moet, deed hem gereserveerd staan tegenover de opera, en in het algemeen tegenover ?literaire? muziek. Als er al van een tekst gebruik gemaakt moest worden, dan mocht deze toch nooit haar ondergeschikte rol verliezen – waarmee we inderdaad wel ver verwijderd zijn van Wagners ?muzikale tekstinterpretatie?. Zijn in veel opzichten nog achttiende-eeuwse ?goede smaak? deed hem ook het massale karakter en het effectbejag van de ?grande op?ra? (waarmee Wagner meer gemeen had dan hijzelf dacht) verafschuwen; hij hield het wat dat betreft liever met Mozart en Rossini. Alleen al deze omstandigheid dient ons ervoor te behoeden, Schopenhauer zonder meer als de ?filosoof van de Romantiek? te etiketteren, zoals Egon Friedell dat in zijn bekende Kulturgeschichte der Neuzeit wat al te gemakkelijk gedaan heeft.
27.
Gesprek met Fr?d?ric Morin in Arthur Schopenahuer, Gesprache, hrsg von Arthur H?bscher (Stuttgart – Bad Cannstatt, 1971) 326.