[p. 3]
[Juli 2005 – jaargang 49 – nummer 409]
Lars Gustafsson
Elf nieuwe gedichten
vertaling J. Bernlef
Het paradijs
(Paradiset)
Het moeras, verboden te betreden
Gevaarlijk diep met kattenstaart en waterplanten.
De salamanders die wij vingen
en ‘waterhagedissen’ noemden.
Ze zouden wratten op je vingers veroorzaken.
Omdat ze zelf vol wratten zaten.
Vast en zeker uitgestorven nu. Wie kan het wat schelen?
Plotseling was het joch twintig jaar.
Voor hem lag het lange leven.
Als de Kurlandse vlakte.
De beek. De salamanders.
Wij waren het die alles wegnamen
Niemand anders.
[p. 4]
A.
(A.)
Die zomer, zo lang
dat zij tot half November
duurde. Je lichaam
‘je strakke lijf’, verspreidde
een geur van veen en kurkdroog naaldhout.
De lange, de jaargetijden wentelende dagen
sinds lang voorbij en het oprukkende duister
ergens achter de horizon.
Een geur reeds van branden in de verte.
En de diepe donkere bron in dat bos.
[p. 5]
Villa schemering
(Villa Skymning)
1
‘Villa schemering’
zo heette zij.
Als de avond viel
zat men daar te wachten.
Zag de vertrouwde dingen
langzaam verglijden in het donker.
Men stak de lamp niet aan
en zat heel stil in het afnemende licht
en zag de avond komen
zoals de avond viel.
En dit verglijden, dit vallen
vormde een troost.
[p. 6]
2
Het water, volmaakt stil.
De aarde, ook zij in rust.
En de vogel vliegt
zo dicht hij kan
boven zijn eigen schaduw.
Voordat de lamp werd aangestoken
zaten wij daar doodstil
De schorre stem van een kraai
en plotseling de geur van klaver
Zoet en warm dwars door
dit oprijzende duister.
[p. 7]
Nazomergeluiden
(Sensommarljuden)
De welbekende hommel
bonkend tegen het glas
dat de muur van een wereld vormde
Terwijl een duikervogel
van meer naar meer vloog
en regen kwam aanzeggen
Het zou vroeg of laat
in mijn leven kunnen zijn
Het zou in willekeurig
welk leven kunnen zijn.
[p. 8]
De brief
(Brevet)
Toen de brief kwam
En dat is lang geleden
Zag hij eruit als
Zomaar een brief
In het zwakke gelige lampschijnsel
Er stond niets bijzonders in
Maar die brief was een voorbode.
[p. 9]
De wind bladert in de boeken
(Vinden slår i böckerna)
Nazomer, jaargetij
dat bij mijn leeftijd past.
En de trage
je zou bijna kunnen zeggen
geduldige golven
rollen slechts aarzelend aan
en verbergen zich
in de kleine donkere gaten
onder de stenen van het strand.
Het is het beste
de boten leeg te hozen
als het echt nodig is.
Een simpele wijsheid.
En niet ongelijk deze:
De toekomst te lezen
de onvoltooide tekst
alleen wanneer het echt nodig is.
[p. 10]
Liefde aan het begin van de herfst
(Kärlek i början av hösten)
De geoogste akkers
als teder oud goud
en honingwarm jouw ogen.
In het donkere water
stijgen de oeroude zandplaten
snel naar de oppervlakte
als dreigende handpalmen
die ons willen vangen.
[p. 11]
De westenwind waait
(Västvinden går)
De westenwind waait.
De westenwind
komt door het open raam naar binnen
en bladert in een opengeslagen boek.
Dat zich aldus zelf leest.
Het vernis op de roeispaan
droogt nu sneller
en minstens één vlieg
blijft altijd achter
in de snel hard wordende, heldere substantie.
Als een vraag gesteld
vanuit de kristalheldere lege en nachtelijke ruimte.
En het boek leest zichzelf
niet zonder bedachtzaamheid.
[p. 12]
Lied aan regen voorafgaand
(Sång före regnet)
De dauw verdween uit het gras.
En uit de kroon van de oude lindeboom
Het gezang van duizend gevleugelden.
Het leven was nog niet voorbij
En een hommel zoemde
steeds dieper naar binnen
[p. 13]
Gladheid
(Blankhet)
Hier heerste de stille gladheid
die door één enkele slag van een roeispaan verstoord kon worden.
Jaargetijde dat langzaam afkoelt.
Het geluid van een ketting die losgemaakt wordt
en op de bodem van een roeiboot gelegd.
En uit angst om die heel bijzondere uitgestrekte rust
van de waterspiegel te schaden
hield ik mijn roeispaan zwevend in de lucht.
[p. 14]
Tijd
(Tijd)
De fonteinen
Adromeda roteert daarbuiten in het duister
licht verbreidend
‘Spoedig’
‘Spoedig’ komt
over miljoenen jaren.
En ‘nu’
was heel lang geleden.