Waarom AM houdt van Daniel Kehlmann

Van de week begon ik argeloos aan Het meten van de wereld (Die Vermessung der Welt) van Daniel Kehlmann. En werd totaal overvallen door onbedaarlijk lachen. Ook om F, een andere roman van Kehlmann, had ik geglimlacht. Maar zo hard? Zo hardop? Zo luidkeels dat mensen in de stiltecoupé opkeken en hun hoofd schuin hielden om de titel van mijn boek te ontwaren? Nee dat niet.

Kehlmanns Meten van de wereld handelt over de grote negentiende-eeuwse wetenschappers Carl Friedrich Gauss en Alexander von Humboldt. Niet bepaald een thema dat humoristische verwachtingen wekt. Maar Kehlmanns inleving in deze genieën van het verleden is onverwacht meeslepend en spitsvondig.

De overijverige Humboldt raast met zijn meetapparatuur de wereld over (hij had de kleur van de hemel, de temperatuur van de bliksems, en het gewicht van de nachtelijke rijp gemeten, hij had vogelstront geproefd, de aardschokken onderzocht en was in de grotten der doden afgedaald). Als dingen schrik aanjagen, is het goed ze te meten, is zijn devies. Gauss meet de wereld vanuit zijn studeerkamer in Duitsland.

De flamboyante von Humboldt en de teruggetrokken Gauss ontmoeten elkaar als grijsaards in Berlijn:

Eindelijk klapte de deur open en Gauss stapte voorzichtig op het plaveisel. Hij deinsde achteruit toen Humboldt hem bij zijn schouders pakte en riep welk een eer het was, wat een groots moment voor Duitsland, de wetenschap en hemzelf.

De secretaris noteerde, de man achter het houten kistje siste: nu!

Humboldt verstarde. Dat was de heer Daguerre, fluisterde hij zonder zijn lippen te bewegen. Een beschermeling van hem die aan een apparaat werkte dat het moment op een lichtgevoelige zilverjodidelaag zou vastleggen en aan de vliedende tijd ontrukken. Alstublieft in geen geval bewegen!

Gauss zei dat hij naar huis wou.

Het is maar één moment, fluisterde Humboldt, ongeveer vijftien minuten, ze hadden werkelijk grote vorderingen gemaakt.

Ach en wee, de geruststellende kracht van humor. Die vind ik weldadiger dan een warm bad. Het eerste schilderij dat ik ooit kocht was een portret van een kat dat op mijn lachspieren werkte. Het lijkt niet echt een kat, maar eerder een soort mens. Er komen snorharen uit zijn oren, er zit een mensensnor onder zijn niet zo katachtige snuit. Nieuwe vrienden en geliefden plant ik aan mijn eettafel en dan wacht ik geduldig tot hun blik naar de kat afdwaalt. Wie lacht is goed volk, wie fronst, die. Tja, die heeft in elk geval de schijn tegen.

Want wie mij aan het lachen maakt. Hardop. Of god forbid tot tranen toe. Die kan rekenen op mijn eeuwige liefde en ontzag. De boeken die het meeste indruk op mij maakten, zijn die waar ik het hardst om heb gelachen. Kaas, Everything is Illuminated, Freedom, om er een paar te noemen. De hemelse combinatie van een meeslepend verhaal met humor, is er een die ik verslind met huid en haar. Zulke schrijvers kunnen niet ander dan wijs zijn. Zulke schrijvers vertrouw ik wereldmacht toe. Want had iedereen gevoel voor humor, dan was er natuurlijk geen oorlog, geen haat. Dan maakte niemand kernwapens, vloog niemand het WTC in, of de Krim binnen. En daarom vraag ik me wel eens af: willen we méér of minder mensen zonder humor?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *