Morgen zijn we zeven weken in Suriname. Met elke dag die voorbijgaat ben ik hier meer thuis. Als je gevoelig bent voor het soort schoonheid dat dit land bezit dan raakt het je ook hard.
Ik heb het niet alleen over de natuur. Mocht je wat later op de avond ontdekken dat de fles rum in je koelkast leeg is en naar de winkel op de hoek sloffen, dan kun je een aantal minuten staan staren naar de electriciteitsdraden die als smeltend trekdrop tussen hun palen hangen; naar de maan, die door de drop aan brede repen wordt gesneden.
Daarna kijk je naar het autowrak op het braakliggende perceel, dat op gasbetonnen blokken in slaap gevallen is. De schaduw van de amandelboom valt op de roestgaten in het chassis, die daardoor de kleur van gestold bloed krijgen en vloeken, wringen, knetterend contrasteren met de sprinkhaangroenheid van het hoge gras.
De honden trekken je aandacht, die door de straten draven alsof ze een lijst met taken moeten afvinken voordat het tijd is om met de autoalarmen mee te joelen in de nacht. De koelte van de avond maakt ze monter, de zzp-ers onder de nachtdieren. Ze zouden fluiten als ze lippen hadden. Colaatjes bestellen.
Een oude man en zijn neef of zoon of jongere vriend, die altijd – nacht en dag – naast de ingang van de winkel een plastic stoel delen. Ik heb ze nooit zien eten of drinken. Soms staat de een tegen het rolluik geleund, soms de ander.
In de winkel, achter de kassa, vind je de Chinese caissière die accentloos Nederlands spreekt. Haar grootmoeder speelt met haar kind in de gang waar ook de instantkoffie staat. Een meisje van een jaar of twee met witte kniesokjes, een roze truitje en een wijnvlek boven haar wenkbrauw. Je blikt op je pols omdat je hier geen horloge meer draagt; kijkt naar de televisie aan de wand boven de koelkasten en ziet dat het half elf is.
‘Moet ze niet naar bed?’ vraag je aan oma.
Maar oma straalt en haalt haar schouder op.
Je legt je handen met de palmen op elkaar en houdt ze tegen je wang, knikt in de richting van het kind.
Weer haalt oma haar schouder op. Ik begrijp je wel, maar ze wil gewoon niet slapen.
Met de fles in je hand wandel je terug. Buren flaneren langs het autowrak, groeten en vragen hoe het gaat. Na een praatje loop je verder tot waar je huis staat, naar het stalen hek dat je erf afscheidt van de straat. De greep van het poortje voelt warm aan, de verf droog als krijt onder je vingers.