Aankomstdag

Het doet altijd een beetje pijn als anderen me hun geboorteverhalen vertellen. Het is geen afgunst denk ik, maar meer een soort gemis.

Mijn ouders hebben geen anekdotes over hoe mijn vader mijn moeders hand vasthield toen ik werd geboren, dat de bevalling moeizaam was, maar dat alle zorgen, pijn en angst wegtrokken toen ze me voor het eerst in hun armen hielden.

Dat is een van de moeilijke dingen van geadopteerd zijn: mijn begin ontbreekt, door niemand opgetekend, niet bekend.

Het is een zwart gat. Soms probeer ik met de schaarse dingen die ik wél weet (ziekenhuizen, weeshuizen, pleeggezinnen) de puzzel een beetje aan elkaar te leggen.

Het ontbreken van verhalen over van mijn eerste paar maanden is ook de reden dat ik niet van mijn verjaardag houd. Het is voor mijn geen viering van een herinnering. Geen dag die in geheugens staat gegrift. Niet het moment waar mijn ouders negen lange maanden naar uit hadden gekeken. Het is slechts een datum die is overgeleverd. En we weten niet eens zeker of die dag wel klopt.

Toch is er één dag die we vieren. In de familie noemen we dat ‘de aankomstdag’, een term voor intimi doodnormaal is, maar anderen vaak even doet fronsen.

Het is de dag waarop twee mensen op Schiphol wachtten op het vliegtuig dat zou landen, op de mevrouw van het adoptiebureau, op mij.

Het is het moment waarop ik voor de eerste keer thuiskwam. Ouders kreeg die van me hielden. De eerste keer dat ik gewenst was.

Die aankomstdag valt dit jaar precies op de dag van dit stukje. Omdat ik moet voorlezen ben ik voor het schrijven van dit bij mijn ouders langs geweest.

Ik omhelsde mijn vader en mijn moeder met het ongemak waarmee ik ze vaker een knuffel geef, omdat liefde soms zo groot is dat het niet in een omhelzing past. We haalden de herinneringen op die we wel hebben.

Met mijn vader maakte ik mosselen klaar, een kunstje dat hij van zijn moeder had geleerd. Terwijl mijn vader en ik met de achterkant van een mes op de mosselen tikten (hij leerde me dat de mosselen die nog goed zijn, dan langzaam dichtgaan) vertelde mijn moeder dat het mooi is dat die traditie nu op mij overgaat. Van moeder op zoon op zoon.

Ik slikte mijn tranen weg, tikte een mossel op de kop en mikte het schelpdier zonder op te kijken in de pan.

Nadat we uitgegeten waren en ik de placemats in de kast opborg bladerden we, net zoals op elke aankomstdag, even door het grote fotoboek.

Foto’s van mijn jonge ouders die voor het grote raam op het vliegveld staan, de eerste keer dat ik in de armen lag van twee mensen die al zoveel van me hielden, nog voordat ze me kenden, de thuiskomst met die oude, witte Citroën waarin mijn ouders toen reden.

Ik dacht aan alle verhalen die mijn ouders in de loop der jaren vertelden over mijn aankomstdag. Hoe zenuwachtig ze waren, dat ze van de mevrouw van het adoptiebureau hoorden dat ik zo onstilbaar had gehuild in het vliegtuig dat een groepje nonnen me had getroost, hoe stil ik was toen ze me eindelijk vast mochten houden. Dat zijn de dingen die ieder jaar weer worden verteld en die ik later zelf ook door zal vertellen.

Msschien zal later, hopelijk heel veel later, blijken dat het niet meer uitmaakt dat ik niet weet hoe het eigenlijk begonnen is, omdat het uiteindelijk allemaal draait om alles wat daarna gebeurd is.

Dat het gaat om wat ik wél weet, omdat ik erbij is. En dat neemt niemand me meer af.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman