Afgelopen mei verscheen in The New Yorker een artikel van Joan Acocella over twee nieuwe vertalingen van De goddelijke komedie. In de inleiding vraagt Acocella zich af hoe het in godsnaam mogelijk is dat een middeleeuws allegorisch gedicht over zonde en verlossing nog altijd tot de verbeelding spreekt. Waarom wordt het nog altijd gelezen en verschijnen er tot op de dag van vandaag nieuwe vertalingen van? Helaas geeft ze geen bevredigend antwoord op die vraag. Ze stelt eigenlijk alleen dat dat het geval is.
Ik lees het boek in de prozavertaling van Frans van Dooren. Dat Van Dooren er proza van maakte, is niet opmerkelijk, want vele Dante-vertalers over heel de wereld gingen hem voor.
Van Dooren schrijft in zijn inleiding dat het lezen van De goddelijke komedie hem de eerste keer een ‘existentiële schok’ bezorgde. ‘Ik werd door het gedicht volkomen overdonderd, raakte in een toestand van extreme vreugde en extreem verdriet, en leefde maandenlang in een waas van verwarrende emoties.’
Ik las dit met enige bevreemding, omdat ik me niet kon en kan voorstellen dat mij door het lezen van dit veertiende-eeuwse gedicht ook iets dergelijks zal overkomen.
Ik ben inmiddels bij canto XXVI van De hel aanbeland, het eerste deel van het boek, dat gevolgd wordt door De louteringsberg en Het paradijs. De eerste zestien canto’s deden me denken aan toen ik studeerde en me moest dwingen tot concentratie bij het lezen van studieboeken. Maar vanaf canto XVII, als het verhaal door de introductie van het monster Geryon een Harry Potter-achtig karakter krijgt, kan ik oprecht zeggen dat het lezen een groot plezier is. Hoe dieper Dante samen met Vergilius afdaalt in de hel, hoe sensationeler en boeiender het wordt. Als ze in de klauwen komen van een groepje duivels, die in de vertaling van Van Dooren Kwaadstaart, Grijphand, Zakvlerk, Drekpoot, Hondskop, Ruigbaard, Loeistorm, Draakreus, Zwijnsmeul, Krabklauw, Zweefhoofd en Roodsnoet heten, doet dat denken aan The Lord of the Rings, wanneer Frodo en Sam gevangen worden gehouden door een groepje Uruk-Hai’s. Die vervolgens net als de duivels bij Dante ruzie met elkaar gaan maken. Het is niet zo dat de tekst begrijpelijker en makkelijker te verteren wordt doordat hij voor een eenentwintigste-eeuwse lezer doet denken aan deze boeken en hun verfilmingen, maar ik wil er maar mee duidelijk maken dat het met de weerbarstigheid van deze middeleeuwse tekst nogal meevalt. In ieder geval geldt dat voor de vertaling van Frans van Dooren.
‘Don’t be afraid of Dante!’ antwoordde een schrijver nadat ik hem had geschreven over mijn koudwatervrees bij het beginnen in De goddelijke komedie. Hij blijkt gelijk te hebben. Niets om bang voor te zijn.
Lees de Tirade Blog
Een goed idee
Deze week zag ik in alles een gedicht. Hoe mijn slaapkamerraam als een norse dame kraakt als ik het openzwaai om de ochtend binnen te laten, dat mijn koffiezetapparaat gromt als een valse hond uit het asiel en dat ik mijn ex ervan verdenk te lijden aan uitmaakinsomnia wanneer ze me belt en tegen me...
Lees verderHet spijt me, meneer
Conny reed mijn rolstoel opgewekt het feestgedruis in. De ruit van het etablissement weerspiegelde onze contouren: een onverwoestbare tachtiger die een immobiele twintiger voor zich uit duwt. Het had een sketch van Koot en Bie kunnen zijn. Toch was Conny niet geheel ongeschonden de zomer doorgekomen en bleken we zelfs solidair in de medische mallemolen:...
Lees verderPoffertjes
Ik zat op de bank, las een boek dat er verder volstrekt niets mee te maken had, maar ineens kreeg ik zin in poffertjes. Mijn jas van de kapstok grissen en naar een poffertjeskraam snellen was geen optie en ik vroeg me af of de leeftijdsfase waarin ik zonder schaamte naar poffertjes kon verlangen zo...
Lees verder
Blog archief