Afloop

1.

Het was herfstvakantie. Een vader nam zijn twaalfjarige zoon mee naar het werk. In Harlingen stapten ze in een watertaxi naar Terschelling, waar de klus lag te wachten. Het was ’s ochtends vroeg, donker nog. Ze voeren hard, daar was al het Schuitengat.

   De kapiteins van de watertaxi en van de tegemoetkomende snelboot hadden nog contact met elkaar: ‘stuurboord-stuurboord’, maar tevergeefs. Ze klapten op elkaar, vermoedelijk omdat ze beiden te hard gingen. De opvarenden van de watertaxi waren het kwetsbaarst: twee personen kwamen om – waaronder de vader – en twee – waaronder de zoon – sloegen overboord, in het pikdonkere water.

   De vrouw, de moeder…, in welke afloop kon zij toen geloven? Ik stel me die eerste uren na het ongeluk voor. De moeder wordt op de hoogte gebracht, de reddingsteams zetten alles op alles. Haar man…, maar haar zóón! Ieder volgend uur zal de wanhoop zijn toegenomen. Ze bad, neem ik aan, de zee haar jongen terug te geven. Harder en harder zal ze gebeden hebben.

   Er zijn, nu ik dit schrijf, zes dagen verstreken. Naar de drenkelingen wordt nog steeds gezocht. Is er nog een verhaal waaraan de moeder zich kan vastklampen? Vastklampverhalen kunnen toch alleen verhalen met een goede afloop zijn?

2.

In de herfstvakantie gingen mijn vrouw en ik naar het filmhuis. Daar draaide Tori et Lokita, van de Waalse filmbroers Dardenne. Deze nieuwste Dardenne is in feite één grote afloop. Een slechte, wel te verstaan. Dat je dat vanaf de eerste scènes al voorvoelt, maakt dat je hoopt tegen beter weten in. Je maakt jezelf wijs dat alles nog goed komt, want wat kun je anders als je in de film zit.

   De Dardennes slepen je met deze film de tragische levens in van twee Afrikaanse vluchtelingenkinderen: Tori, een jongen van een jaar of twaalf, en Lokita, een meisje dat een paar jaar ouder is. Ze bevinden zich in een grote Belgische stad (Luik, de Dardennes kennende), waar ze geld moeten zien te verdienen en waar Lokita een verblijfsvergunning probeert te bemachtigen. Tori heeft er al een, want hij is een ‘tovenaarskind’. Wat dat is, wordt niet uitgelegd, maar het is duidelijk dat dat voor de immigratiedienst overtuigend erbarmelijk is geweest. De film legt sowieso niks uit, over de áánloop van de gebeurtenissen kom je gaandeweg slechts het nodigste te weten: de beide kinderen hebben elkaar op de boot naar Italië ontmoet, tijdens de overtocht is hun vriendschap of, zo je wil, de lifeline tussen hen ontstaan – Tori zegt dat Lokita hem gered heeft, je denkt: die zee, dat bootje… –, ze komen uit verschillende landen (om de nodige papieren te bemachtigen veinzen ze dat ze broer en zus zijn), en Lokita heeft in haar thuisland nog een moeder en twee broertjes.

   Welk verhaal vertellen deze twee schitterende (!) kinderen elkaar? Natuurlijk, een verhaal met een goede afloop. Daarin gaat Tori fijn naar school en krijgt Lokita de verblijfsvergunning. Dan gaat ze leren om huishoudhulp te worden, zodat ze geld verdient om naar haar moeder te sturen. Haar moeder, die de jongetjes dan naar school kan laten gaan…

   Met toenemende angst – mijn vrouw wendde soms haar hoofd af – zagen we echter hoe het lot zich in dit soort werelden nou eenmaal onafwendbaar richting de afgrond afwikkelt. In de donkerste zone van de stad leveren Tori en Lokita zich uit aan uitbuiters, voor wie zij niets betekenen dan eenvoudig te dumpen koeriers van drugs en bevredigers van lust. Het is nauwelijks een spoiler als ik verklap dat Lokita ten slotte in een bos wordt vermoord en je gaat denken: haar moeder…

Hoe houden we ons staande zonder goede aflopen? Wat hebben we in te brengen tegen een redding-loze werkelijkheid? We weten, naar Kellendonk, een redding te veinzen, in kunst en literatuur, te doen alsof we een goed verhaal hebben – zolang we maar ‘geen moment vergeten’ dat het slechts een verhaal is – om zo de werkelijkheid (‘een groot en pikkedonker bos’) voor ‘bewoning geschikt te maken’. Het is een manier om toevlucht te zoeken in een deel van de werkelijkheid dat buiten de greep van ‘het realisme’ blijft. Maar als in die realiteit een kínd ontbreekt, ontbreekt dan ook niet ieder mogelijk alsof?

3.

Er ligt een riviercruiseboot in het kanaal bij Franeker. In de herfstvakantie zijn de eerste zeventien van de mogelijk achtenzestig Oekraïners het schip komen bewonen. Er zijn tweepersoonskamers, er is een mooie eetzaal en er zal een kok komen koken. Het thuisfront zal zich aan hun berichten kunnen vastklampen. Voorlopig.

Foto van Jack de Boer
Jack de Boer

Jack de Boer (1966) is leerkracht in het speciaal basisonderwijs. Zijn meer dan vijfentwintig jaar aan onderwijservaring heeft hij opgedaan in Amsterdam en Franeker, en vormt een belangrijke bron voor zijn schrijverschap.

Zijn fraaie, essayistische  De gelukkigste klas toont wat het betekent basischoolkinderen door een jaar heen te begeleiden, op weg naar een betere toekomst.