Alvise

Vannacht droomde ik over Alvise, een kleine kale man die B en ik ontmoetten toen we afgelopen zomer op een Agriturismo in Piemonte logeerden.

Op de avond van onze aankomst aten we in de warme eetzaal onder het huis van de eigenaar en raakten met hem aan de praat. Alvise vertelde dat hij uit Emilia kwam en met zijn vrouw op vakantie was. Toen ik om me heen keek voegde hij daar snel aan toe dat ze nu rustte. Zijn vriendelijke oogjes richtte hij daarbij naar het plafond, bijna alsof hij bedoelde dat ze in de hemel was.

‘Ze geniet ongelooflijk van dit soort uitstapjes, maar is daarna erg moe,’ zei hij. De zoetheid waarmee hij over haar sprak was op het randje van zorgwekkend, maar na een halfuurtje in zijn kolkende woordenstroom gezeten te hebben moest ik optekenen dat hier vooral een gelukkig man sprak. Even later slofte hij met zijn handen in zijn zakken het zaaltje uit.

Toen de tafels waren afgeruimd en B Nadim naar bed gebracht had, dronken we koffie op het erf. De grappa was warm en plakkerig als de avondlucht, er hingen veegjes roze aan de hemel en een joekel van een maan kwam op. Ik dacht net aan het mankement aan onze auto dat ik de volgende dag in Asti moest zien op te lossen, toen achter me de stem van Alvise klonk.

‘Lieve mensen,’ kwetterde hij, en duwde een vrouw in een rolstoel tot vlak voor onze tuintafel. Ze zag grijs, en er liep speeksel uit haar mond. ‘Dit is mijn prachtige Magda. Ze is uitgerust en nu gaan we een stukje lopen.’

Ik stond op en bood de vrouw mijn hand aan. Ze maakte een zijwaartse beweging met haar hoofd, maar meer gebeurde er niet.

Een hersenbloeding, dacht ik, en pakte zelf haar koude hand, die ik voorzichtig schudde. Magda keek op naar haar glimlachende man.

‘Dit zijn nu die aardige Hollanders over wie ik je vertelde, mijn hartje. Die zo goed Italiaans spreken.’

Ik liet Magda’s hand los zodat B hem schudden kon, en na een redelijk korte uitleg van Alvise over de romantische wandeling die ze hier elke avond maakten, wenste hij ons een prettige avond.

We kregen nog wat grappa van de aardige meid met het kinderschortje voor en keken Alvise na, die Magda de heuvel op duwde en haar karretje aan de rand van de wijngaard op de rem zette. Het stalen frame ving het maanlicht en leek daardoor versierd met tientallen lampjes.

‘Zijn ze niet superlief?’ zei de tiener. Ze omhelsde haar dienblad en bleef een tijdje naast ons staan. Ik herinnerde me dat: naar oude mensen kijken zonder angst te voelen.

Die nacht werd ik gewekt door hartverscheurend huilen in de kamer boven ons. Een diepe en verschrikkelijke wanhoop sijpelde door het plafond en verkleefde met de muren. Ik stond op om de terrasdeuren en ramen te sluiten, maar het hielp niet. Na een paar minuten werd het stil. Ik opende de ramen weer, zette mijn ellebogen op de vensterbank en luisterde een tijdje naar de krekels terwijl mijn gezonde gezin vredig sliep in de ruimte achter me.

‘Nog niet,’ bad ik, en schaamde me voor mijn egoïsme. ‘Alsjeblieft nog heel lang niet.’

______________________________________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verscheen zijn nieuwe en sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.