Andere tijden

Het was zondag, de lucht grijs als het asfalt van de A58 waarover we reden. B en ik waren onderweg om afscheid te nemen van haar oom A, voormalig actief communist en psychiater. Door een complicatie bij zijn ziekte was de verwachting dat hij het niet lang zou maken.

We praatten weinig, vanwege het verdriet van B’s tante, maar misschien ook door de spagaat waarin we zaten: jarenlang was dit de weg naar een van de fijnste plekken ter wereld. Oom A’s zomerhuisje in Zuidzande lag tussen eindeloze velden aan een lange onverharde laan. Alleen de populieren ruisten er, en als je even naar het westen fietste nam het ruisen van de zee het over.

Hier plukte Nadim zijn eerste appel, leerde hij fietsen en rolde Otis de Hond als puppy knorrend van genot door een rottend eendelijk.

In het huisje in Zuidzande waren B en ik tijdloos, vrij en samen. Het licht is er zo fel dat zelfs de donkerste gedachte onder het tapijt schiet, het internet te traag voor het checken van je mail. Omdat de gaarden rond het huis biologisch beheerd worden kun je er eten uit de berm, en ik kookte met zoveel liefde wilde groenten op die twee kuttige butapitten dat mijn hart er bijna van knalde.

Oom A bezat ook een huisje in Venetië vlakbij San Giorgio. Het lag aan een klein plein dat tot een paar jaar terug een van de laatste toeristenloze plekken van de stad was. Ook hier kwamen B en ik al sinds ons begin. Ook hier kon ik janken van geluk als we aankwamen.

Als we met B’s oom en tante afspraken zei ik altijd hoe blij we met hun huisjes waren; wat het voor ons betekende erheen te kunnen. A reageerde steevast door te vertellen hoe mijn favoriete plekken er vroeger uitzagen, hoeveel mooier het nog was geweest.

Je kon A prima plagen en ik noemde hem een brombeer, maar wat hij vertelde ging niet langs me heen. Dat het vroeger zoveel rustiger, mooier, échter was: een kwestie van tijd tot ik dat allemaal zélf ging vinden.

Vijf jaar geleden waren we voor het laatst in La Serenissima. B huilde toen we de Campielo del Figareto verlieten. Het huisje zou dat najaar verkocht worden aan een Frans echtpaar.

‘Kom schat,’ zei ik, en trok aan B’s hand. ‘We missen de boot nog. We vinden wel een ander huis, je zult zien dat we gewoon nog elk jaar visjes kopen bij de Rialto.’

Maar we vonden geen betere plek. We zijn niet meer samen in Venetië geweest, en inmiddels durven we niet meer. Bang dat nu ook op Campo Ruga en in de Via Garibaldi viertalige menu’s achter de ruiten hangen.

Een tijdje terug las ik voor in Arti et Amicitiae, en werd aangesproken door een bejaarde man die me de groeten deed van Gabriele Bianchi, een wat oudere Venetiaanse vriend.

Ik voelde me een verrader, schreef een briefje aan Gabriele dat de man beloofde bij zijn winkel af te geven. Op weg naar huis vroeg ik me af of Anna en Francesca er te zijner tijd aan zouden denken ons uit te nodigen voor zijn begrafenis.

A lag in de huiskamer op zo’n bed met geruisloze wielen. B ging aan het hoofdeind zitten en pakte A’s hand. Het was duidelijk dat zijn geest nog scherp was en net als altijd grip probeerde te krijgen op wat hem overkwam. Maar de woorden: ze wilden er niet uit. Zelfs korte zinnen leken A volledig uit te putten.

Toen B opstond om thee te zetten nam ik haar plek in. Ik hield A’s hand vast – iets wat we nog nooit hadden gedaan en waarbij ik me afvroeg of hij het ongemakkelijk vond – en zei dat ik was gekomen om hem te bedanken. Dat ik mede dankzij hem zo vrij en zo gelukkig ben geweest. A richtte zich een beetje op. Ik bracht mijn oor naar zijn mond.

‘Nou,’ raspte hij. ‘Dat is dan graag gedaan.’

Hij klopte op de rug van mijn hand. Even dacht ik dat hij wilde aangeven dat het genoeg geweest was met dat handjesvasthouden, maar hij trok me nog iets dichterbij.

‘Wees sterk,’ zei hij. ‘Zorg goed voor ze.’

Daar zaten we, de bijna dode man en ik. Ik wilde daar naast hem zitten en geloof dat hij wilde dat ik naast hem zat. Zolang het kon wisselden we nog wat klanken uit. Er was misschien heel veel te zeggen, maar we deden het niet echt.

Ik stond op. Kuste hem. Zei dag.

In stilte reden we terug over de A58. Ik zou nooit meer tegen B zeggen dat het wel meeviel. Mensen en plekken gaan soms echt voorbij.

Nu staat het huisje in Zuidzande te koop. Red het en heb het lief. Wij kunnen het niet betalen.

____________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.