Avondmaal

VoslimaGeert,  ook wel bekend als de uitgebleekte plurk uit Limbabwe, vaardigde die dag het bevel uit dat al zijn 23 fractiegenoten ’s avonds aan een gezamenlijke maaltijd moesten deelnemen. Afwezigheid zou als een daad van afvalligheid worden opgevat. Rond zeven uur  was de hele fractie gearriveerd en had iedereen een plaatsje gevonden aan de lange tafel, die vreemd genoeg nog niet gedekt was. Als laatste verscheen de leider, geflankeerd door twee lijfwachten, zelf aan tafel. Geert oogde bleek en somber. Terwijl de lijfwachten zich stram achter hem opstelden,  nam hij zuchtend plaats en nadat hij met een simpel handgebaar het laatste tafelrumoer had doen verstommen, sprak hij aldus tot zijn schare: ‘Wat zouden jullie zijn zonder mij? Het voorbije decennium heb ik alles, werkelijk alles opgeofferd om de mars naar Den Haag te kunnen volbrengen. Natuurlijk kon ik dat niet alleen, en daarom had en heb ik jullie nodig. Maar iedere keer word ik door een van jullie teleurgesteld.’ De blik van Geert scheerde langs zijn tafelgenoten totdat hij een bebrilde ouwe jongen in het vizier kreeg. Toen sprak hij: ‘Vier jaar geleden is het me jou begonnen, Dion. Je toenmalige vrouw was toen acht maanden zwanger en jij moest haar zo nodig het ziekenhuis inslaan. Niet veel later heb je bovendien je maîtresse in elkaar getrapt. Het eind van het liedje was dat beide vrouwen, onafhankelijk van elkaar, aangifte deden vanwege mishandeling en stalking. Dat gebeurde in Limbabwe, en daarom heb ik kunnen regelen dat de officier afzag van vervolging. Maar als dit buiten de grenzen van ons geliefde gouvernement was gebeurd had je gehangen en was je niet te handhaven geweest in onze beweging. Dan was jij, Graus, nu al jaren een klant van de sociale dienst geweest, net als al die allochtonen.’

De aangesprokene kleurde diep onder deze woorden, maar verder zei hij niets.

De blik van de leider was alweer verder gegaan en bleef nu rusten op een nerveuze vijftiger met een grijnslach. ‘Mijn beste Hero,’ hernam de leider na enig stilzwijgen, ‘ik heb met je te doen. Je trilt als een rietje, je ziet er verweekt uit en je kijkt de wereld in met de vissige blik van iemand die zijn hersenkwabben te vaak op sterk water heeft gezet. Waarom laat je je niet behandelen voordat het te laat is?’

De aangesproken Hero reageerde met een ongecontroleerde giechellach die zo lang aanhield dat de leider zijn blik van hem afwendde en op zoek ging naar een ander probleemgeval uit zijn gelederen. Daar zag hij hem zitten, een mannetje dat even klein als soldatesk oogde. De leider kon even niet op de buitenlandse voornaam van het mannetje komen, maar gelukkig wist hij diens achternaam nog wel. ‘Hernandez,’ begon hij, ‘ook jij  hebt ons in diskrediet gebracht door iemand tijdens een caféruzie een kopstoot toe te dienen.’

De aangesprokene keek de leider strak en fier aan zonder iets te zeggen. Maar nu bemoeide een ander fractielid zich ermee. Ook deze man was opvallend klein van postuur. Tijdens de bijeenkomst had hij steeds oogcontact gezocht met de leider. Zo nu en dan was er inderdaad een blik van verstandhouding tussen hen gewisseld, gevolgd door een wederzijds glimlachje. ‘Mijn Geert,’ wierp deze zich er nu tussen, ‘ik wil toch iets ten gunste van Marcial naar voren brengen. Hij is in dat café voor fascist uitgescholden en dat pikte hij niet. Kun je hem dat kwalijk nemen?  Ik heb er alle begrip voor. Toen mijn boek over de schijnelite – toch niet minder dan een profetie die ons kan redden van een nieuwe invasie door Moren en Saracenen –  op de markt kwam, heeft dat linkse tuig er op de meest denigrerende wijze de vloer mee aangeveegd. Een of ander romanschrijvertje vergeleek mij, Martin Bosma, als denker zelfs met een rachitische dwerg. Dan is het toch niet raar dat je wel eens terug wilt meppen?’

‘Mijn beste Martin,’ reageerde nu de leider, ‘ik had jou toch slimmer verwacht. Zoals je weet hebben ze mij, Geert Wilders, uitgemaakt voor uitgebleekte plurk uit Limbabwe. So what? Voor mij is dat gewoon een geuzennaam geworden. En je moet niet altijd meteen in de tegenaanval gaan. Soms moet je wachten en bedenken wat je van je vijanden kunt leren. Zo heb ik heel veel van de grote linkse hufter Marcel van Dam geleerd en overgenomen. Nou, dat heeft mij geen windeieren gelegd.’

‘Maar mijn beste Geert,’ fleemde nu een spichtig vrouwelijk fractielid naast hem, ‘je moet jezelf ook niet onderschatten. Een term als kopvoddentax heb jij toch maar mooi zelf gemunt.’

‘Dat is waar,’ reageerde de leider bijna verlegen, ‘maar de eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik dit een heel klein beetje afgekeken heb van een groot politiek talent uit het Derde Rijk. Jullie zullen vast wel eens van hem hebben gehoord. Zijn naam was Josef Goebbels en hij mocht zich graag denigrerend uitlaten over Joodse keppeltjes of andere attributen en kleding van orthodoxe judaïsten. Wij hebben de Joden daarentegen lief, maar dat wil niet zeggen dat we niets zouden kunnen leren van een antisemitische agitator.’

Iedereen luisterde geboeid naar deze diepzinnigheden omtrent het politiek bedrijf. De leider echter was alweer bij een nieuwe kwestie aangeland. Zijn blik bleef rusten op een man met een kale, spekkige tronie en een ijzige blik. ‘Tja Eric,’ begon de leider voorzichtig, ‘we hoeven hier niet in detail te treden, dat hebben de media de voorbije dagen wel gedaan. Herhaalde intimidatie en mishandeling van buurtgenoten, onder wie een bejaarde man. Meerdere geweldsincidenten en als klapstuk een veroordeling voor het plegen van ontucht. Het moet toch niet gekker worden.’

De aangesprokene keek de leider onversaagd aan en sprak: ‘Ik heb op dit moment niets te zeggen over al deze aantijgingen. Maar wel wil ik dit kwijt: ik laat me door niemand intimideren, ook niet door jou, Geert. Het is ook niet aan de orde dat ik de fractie zou moeten verlaten. Want wat er ook gebeurt, ik blijf lid van de Tweede Kamer. Gevolg is dan wel dat het kabinet zijn meerderheid kwijt is. Jij denkt misschien: dan moet de SGP maar even bijspringen. Bedenk echter wel, dat heel veel fractieleden hier zich in geval van trammelant misschien wel uit de partij laten wegsturen, maar niet uit de Kamer. Misschien moet je dus maar even dimmen.’ Eric L. had gesproken zonder met zijn ogen te knipperen.

Er klonk onverhoeds een instemmend geroezemoes langs de hele tafel.

De leider, bleker en somberder dan ooit, dacht even na  en prees zich gelukkig met de aanwezigheid van zijn lijfwachten. Toen herstelde hij zich en sprak: ‘Ik heb jullie bijeengeroepen om de eenheid in onze fractie te vieren, om elkaar nog eens te herinneren aan onze vastberadenheid. Daarom vanavond een feestmaal.’ Hij pakte zijn mobiele telefoon en toetste een nummer in, waarna hij insprak: ‘Jullie kunnen de vlaaien nu binnen brengen.’

Gejuich en oergeluiden klonken op.

De leider richtte zich minzaam tot zijn volgelingen en vroeg: ‘Wat willen jullie erbij drinken? Brand of Gulpener?’



Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *