Bloeddiamanten

Beste Ties,

            Je schrijft weliswaar dat je ‘het ondergrondse verlaat’, maar jij en ik weten dat jij al vrij snel weer in dat hol van je bent gekropen om als een bezetene te werken aan je boek. Volgens mij racet er nog altijd een flink residu van al die coke, speed, MDMA en alle andere uppers in je nucleaire aders, want de hoeveelheid energie die jij aan de dag legt om je psychotische hersenspinsels om te zetten in literatuur — ik geloof gewoon niet dat het door die koude douches komt, die naar het schijnt jij elke ochtend zo vijf tot tien minuten neemt. Wanneer ik me eraan waag, al is het maar een minuut, krijg ik eigenlijk alleen nog maar meer maagpijn dan ik al heb. Waarom jij niet? Zijn wij niet allen even gelijk, even groot vanaf de maan bezien? Toch is het zo dat jij, nu je ook van de wiet en je andere veelgebruikte downers af bent, de energie van een renpaard bezit en ik, áls het me lukt om me voor tienen uit bed te slepen, ik vaak, áls ik er überhaupt aan toekom om achter m’n schrijftafel te gaan zitten, tot mijn edelmoedige spijt moet constateren dat jij waarschijnlijk al zo’n vijf à zeven velletjes volgeschreven hebt. De belofte van gezonde competitie, een voorname wedijver die onze vriendschap ooit in zich leek te dragen, is uitgelopen op een totale mislukking. Nu verdoen we onze tijd grotendeels met dat jij probeert me die idioot Burroughs van je te laten lezen, en ik die halsstarrig weiger omdat ik iets scherper inzie dat er geen strobreed inligt tussen de amerikaanse cultuur en hersenverweking.

            Het probleem is dat jij zwaarverslaafd aan allemaal stront bent geweest, stront die je ervan heeft weerhouden om wat zinvols te doen met je tijd en je talent, en dat je, nu je tot een onascetische asceet bent verworden, je de kansen aangrijpt die recht voor je liggen. Jij hebt iets overwonnen en dat heeft zo z’n vruchten afgeworpen.

Maar zo bijzonder ben je nu ook weer niet, ik heb ook m’n verslaving gehad (een waar ik die eeuwige maagproblemen aan overgehouden heb). Al die middelen die jij in je stuk beschrijft zijn me allemaal niet vreemd geweest, we hebben ze samen nog rijkelijk genuttigd toen je nog niet van je verslaving af was. Ik denk er met plezier aan terug. Maar voor mij waren dat afleidingsmanoeuvres, ik ben zogezegd nooit verslaafd geweest aan de naald waarmee jij je aders al die jaren hebt volgespoten.

            Nu ik genezen ben kan ik het nog steeds niet bevatten, zoveel geweld als dat mijn geest zichzelf en uiteindelijk dus ook mijn lichaam heeft aangedaan. Zes jaar lang heb ik in de bioscoop gezeten en keek ik naar de film die enkel en alleen voor mij was gemaakt, een film waarin ik duizenden doden stierf. Ik zag mezelf de meest gruwelijke dingen aangedaan worden, dag in, dag uit. Mijn innerlijk oog was er enkel op gebrand om mijn eeuwige (puberale (zeggen ze)) zelfhaat gestalte te geven. Het schurkte tegen kleine psychoses aan, zo realistisch zag ik al die horror voor me. En schreeuwen hoorde ik, alle klaagzangen van het dodenrijk hadden hun longen gevuld en hebben als met één keel ervoor gezorgd dat ik zes jaar lang geschreeuw en nog eens geschreeuw hoorde. Bloeddiamanten martelkamers. Kirilov, zelfmoordzuchtige spruit van Dostojevski’s brein, zegt het zoals ik het bedoel: ‘Ik kan niet over iets anders denken, ik denk mijn hele leven over één ding. God martelt me mijn hele leven.’ Wie of wat die God ook moge zijn, je snapt wat ik bedoel. Zelfbeelden zijn doodsengelen. Het Ego is niet meer dan een wraakgeest. Ze hebben zich zo op ons gewroken Ties, die happen lucht die zich voordoen als licht, die geesten die wij ‘seculiere’ westerlingen zonder het te weten vereren, alsof wij het zelf zijn wiens gezichtsafdruk is overgebleven in het doek waarmee het bezwete en doorbloede gezicht van de gekruisigde heiland is afgedroogd. Snap je? Ik weet dat je me snapt. Jij haat identiteit net zo veel als ik.

            Maar om terug te komen op het eigenlijke probleem: nu ik net zoals jij van m’n verslaving af ben (wel wat recenter, jij bent al twee jaar ‘clean’ en ik pas acht maanden) heb ik lang niet zo’n grote oppepper van energie en werkdrift ervoor in de plaats gekregen, en dat doet me eerlijk gezegd toch wel op m’n nagels bijten. Tuurlijk, ik voel me hartstikke gelukkig, zo gelukkig zelfs als ik nooit ben geweest, en ik voel me minstens net zo vrij (zeker op artistiek niveau). Maar die productiviteit waarmee jij telkens aankomt als ik je angstzwetend vraag wat je vandaag gedaan hebt, geen vonk daarvan sla ik, al steek ik al m’n schriften en manuscripten in de hens met een litertje kerosine of twee. Ik vind het knap vervelend die gedachte, elke ochtend weer (en zovele, lange nachten):

‘Ties heeft vandaag al

vier vellen volgeschreven ,

tien

twintig

vijftig (een novelle!)

tweehonderd (een roman!)

vijfhonderd (een pil!)

duizend (een levenswerk!)… En ik? Ik lig nog steeds in m’n bed of ik ben alweer onderweg naar het café of ik zit te lezen i.p.v. te schrijven. Ik zit op m’n gat, maar niet op de juiste manier.’

            Weet je nog, toen we mekaar net hadden leren kennen bij dat concert in Occii (om de hoek van waar M. werkte), weet je het nog? Natuurlijk weet je het nog, we hebben de episode al honderden keren opgeroepen en hij is te mooi om dat niet ook hier te doen, als afsluitend woord. In de moshpit herkende we mekaar van een college dat we samen volgden. We raakten aan de praat. Jij wilde naar buiten om een toeter te roken. Ik liep mee. Het regende. Al snel kwam ter sprake dat we allebei poëzie schreven. We pakten onze telefoons erbij en gingen alles van mekaar voorlezen dat we digitaal hadden opgeslagen. Nergens was een afdakje, dus gingen we krom staan. M’n scherm haperde omdat het zo nat was geworden. Toen ik je ‘het dier is een engel’ voorlas, merkte je gelijk al op dat wat ik daar deed ‘metalaag bovenop metalaag’ was. Dat jij meester zou worden van de situatie-poëzie had ik nooit durven dromen. Het viel echter wel al te voorzien dat je me zou overtreffen in productiviteit. Jij had immers twee keer zoveel om voor te lezen.

Groet,

Izaak

P.S. Als de zon schijnt, ben ik van plan dit weekend weer eens naar de duinen te gaan en daar truffels te doen. Kom je mee?

Foto van Izaak Nauta
Izaak Nauta

Izaak Nauta (2002) is dichter en student filosofie aan de Universiteit van Amsterdam. Momenteel werkt hij aan het tweede deel van Het gedicht zonder eind, een reeks boeken die hij wil aanvullen zo lang hij leeft.