De buurman

Mijn buurman, meneer Braaksma, woont op de begane grond. Het is een jolige oude baas met een geruite pet op, die voorover gebukt achter zijn rollator naar voren schuifelt. Op warme dagen gebruikt hij het ding als een stoel en overziet hij de buurt. Alles aan hem is rond; zijn bolle lijf, zijn hoofd in de vorm van een ham. ‘Weet je wat dit is?’ vraagt hij me kloppend op zijn bast. ‘Levenslust!’ En dan schatert hij homerisch om zijn eigen grap.

Regelmatig maak ik een praatje met hem als ik terugkom met een volle boodschappentas.

‘Zo…terug van de rooftocht?’ zegt hij dan met een aanstekelijke Jordanese tongval. ‘Ze zijn weer es bij me langs geweest. Figuren van de woningbouwvereniging. Willen weten of ik niet eens aan de cv-ketel wil? “Nou”, zeg ik, “jullie mogen dat onding best installeren…as ik in me graf leg! Ik heb me kacheltje en ben daar dik tevreden mee. Dank je feestelijk”. Ik ben over de tachtig! Wat moet ik nog met zoiets onbenulligs?’   

Als ik dan inbreng dat het gebruik van kachels misschien wettelijk niet meer mag, en dat ze hem daarom zo lastigvallen, zegt hij droog: ‘In míjn huis maak ík dat uit.’ En dan slaakt hij een diepe, welgemeende zucht.

Mijn meest bizarre herinnering is de volgende: ik loop langs hem en hij begroet me met een ondeugende grijns. ‘Zes es, jongen,’ vraagt hij met zijn handen leunend op zijn wandelstok, ‘is jouw generatie gelukkig?’

‘Ja,’ zeg ik kortaf zonder een idee te hebben waar dit heengaat.

Hij lacht nu zodanig hard dat zijn rollator piept en kraakt onder zijn schuddende lijf, smekend om zuurstof. ‘Nou,’ hikt hij, ‘volgens mij niet,’ waarop hij wijst naar de boom tegenover ons pand waar in de bovenste takken twee behaatjes zitten.

Ik geef het eerlijk toe, want ontkennen heeft geen zin. ‘Gisteravond werd ik dronken met een vriendinnetje en toen hebben we in kennelijke staat…’ We kijken samen geamuseerd naar de kledingstukken die vastzitten aan de klauwen van hout.  

‘De buurvrouw spreekt er schande van,’ zegt Braaksma, ‘maar ik vind het geweldig. Jij bent net as ik; houdt ook van een beetje ontregeling. Kom es hier.’ Samenzweerderig breng ik mijn gezicht dichterbij die van hem. ‘Dat bordje voor mijn raam met die hond erop en de tekst ‘IK BIJT NIET, IK AMPUTEER’…da’s één grote flauwekul. Ik heb helemaal geen hond. De blafgeluiden die je hoort, komen van een bandje.’ Hij lift zijn imposante fysiek van de rollator, die een kreet van opluchting slaakt. ‘Mevrouw van hiernaast meent dat mijn hond haar narcissen ongevraagd van water voorziet.’

Hij waggelt het bloemenperk met de zojuist besproken narcissen tegemoet en keert zijn rug naar me toe. Een rits wordt naar beneden getrokken en zijn broek zakt gedeeltelijk naar beneden. Mijn keurige opvoeding dwingt me weg te kijken, maar mijn perversie kan het niet laten. Een verschrompeld en gerimpeld brandblussertje komt tevoorschijn en een dun straaltje uiterst donkere urine klettert neer op de bloempjes. De blaadjes buigen onderdanig naar voren als ze eenmaal geraakt zijn. Nadat hij zijn lading heeft gelost, bergt Braaksma zijn in onbruik geraakte gereedschap netjes op, de waarschuwingswoorden ‘WIJ ZIJN GEEN HONDENTOILET’ negerend.

Drie dagen na zijn overlijden vind ik het hondenbord bij de vuilnisbakken. Ik heb het meegenomen naar huis als aandenken aan deze tijdloze rebel.

Foto van Tim en Tirza
Tim en Tirza

Tim Veeter

Tim Veeter (1991) is acteur en schrijver. Hij studeerde af als Theaterwetenschapper aan de UvA en genoot diverse acteeropleidingen. In zijn schrijfwerk speelt hij met taal en legt de nadruk op het perspectief en de ontwikkeling van de personages. Zijn verhalen zijn vaak licht absurdistisch, maar toch herkenbaar. Tim is woonachtig in Amsterdam.

 

Tirza Gehring

Tirza Gehring (1989) is actrice, fotograaf en tekenaar. Met een precieze en gedetailleerde handtekening schept Tirza tijdloze beelden, maar schuwt niet haar voorliefde voor historie en antiek daarbij in te zetten. Overal tekent en denkt ze in beelden, sferen en verhalen. Sinds acht jaar woont ze in Amsterdam.