De Grote Oorlog, grootse gedichten

Als kind had ik wat met oorlogen. Vooral met de Eerste en Tweede Wereldoorlog, al waren er ook wel ridderveldslagen die mij boeiden. Eindeloos struinde ik Wikipediapagina’s af, alsmaar doorklikkend naar personen of een beschrijving van de nasleep van die ene slag. Ook de boeken over de oorlogen die wij op school hadden of die ik leende uit bibliotheek las ik woord voor woord, vaak zelfs meerdere keren. Daarnaast las ik intens veel fictie, maar dan met name over de Tweede Wereldoorlog: Reis door de nacht van Anne de Vries, De vos van de Biesbosch van Ad van Gils, Holland onder het hakenkruis van Piet Prins en ga zo maar door.

En ik speelde van alles na met mijn soldaatjes. Met Kapla bouwde ik hele steden die ik liet platbombarderen en waar ik straatgevechten liet houden, terwijl ik gebouwen met donderend geraas ineen liet storten, geluiden van mitrailleurs en granaten nabootsend met mijn mond. Wat vond ik er zo gaaf aan? De heroïek. Het gevecht tegen de slechten. De strijd.

Naarmate ik ouder werd – veertien of vijftien – en ik de krant begon te lezen, drong het besef tot mij door, dat wat ik al die vakantiemiddagen zat na te spelen ook echt gebeurde, ergens op de wereld. En dat de mensen die sneuvelen echt doodgingen en altijd ergens op de wereld iemand hebben die van ze houdt en om hen rouwt. Ik kon als gevolg niet meer met de soldaatjes spelen en langzamerhand verloor ik ook mijn belangstelling voor de boeken, want het was inmiddels ook tot mij doorgedrongen dat de wereld veel minder zwart-wit was dan in die boeken werd neergezet. Niet alle Duitsers waren slecht. Niet alle Nederlanders waren goed. Niet alle Nederlanders die voor de NSB kozen waren slechteriken en niet alle slechteriken waren lid van de NSB. De oorlog verdween naar de achtergrond. 

Toen in 2018 het einde van de Grote Oorlog, zoals de Eerste Wereldoorlog ook wel genoemd wordt, honderd jaar geleden was, verschenen er artikelen in de krant en op NOS.nl, die ik om de een of andere reden allemaal las. Langzamerhand kwam alles wat ik vroeger had gelezen, geleerd eigenlijk, weer bovendrijven. Het wekte mijn interesse weer. Ik herinner me dat ik zelfs een keer een heel stuk van een herdenking heb gekeken terwijl ik eigenlijk had moeten studeren voor een wiskundeproefwerk.

In die periode vond ik in een boekhandel een bundel van Penguin: The Penguin book of First World War poetry, met gedichten van bekende en minder bekende mannelijke en vrouwelijke dichters. Ik kocht het. Ik had altijd wel enige belangstelling voor poëzie gehad, maar ik las het niet uit mezelf en de gedichten die we bij Nederlands, Engels of Frans lazen zeiden me niet veel. Maar met dat bundeltje poëzie uit de Eerste Wereldoorlog wilde ik het wel eens proberen.

De bundel maakte een diepe indruk op me. Zelfs zo diep, dat ik later nog twee bundels met poëzie uit de loopgraven heb gekocht, één van Siegfried Sassoon en één met een keuze uit het werk van Isaac Rosenberg, Wilfred Owen en Ivor Gurney. (Over Gurney wil ik nog even zeggen dat ik hem ook om een hele andere reden interessant vind: hij dichtte maar was ook componist. Hij had zelfs aan de Royal College of Music gestudeerd. Toen ik dat ontdekte heb ik zijn preludes en nocturnes voor piano gekocht en ingestudeerd. Zeker geen slechte muziek! Gerwin van der Werf heeft mij zelfs een van de preludes zien spelen, al hoorde ik pas naderhand dat hij Gerwin van der Werf was. Met een vriend van mij heb ik een keer enige liederen van Gurney uitgevoerd. Enkele van zijn gedichten in de Penguin-bundel gaan ook over muziek. Zo schrijft hij dat hij in een loopgraaf aan de Somme zit, na het gevecht, in stilte. Prikkeldraad voor zich. Geen van de kanten durft alweer aan te vallen en dat er dan plotseling van de overkant, uit het Duitse loopgraaf, een stuk van Schubert klinkt: ‘Where there sounded, (O past days for ever confounded!)/The tune of Schubert which belonged to days mathematical’. Vervolgens schreeuwt hij dat hij graag Ein Heldenleben van Strauss wil horen. In een ander gedicht schrijft hij over een prelude van Bach waar hij aan denkt als hij eenzaam op wacht zit, in de donkere nacht. Hij vraagt zich af of hij, na de oorlog, als hij dat stuk speelt, zal denken aan dit moment in het Niemandsland.)

De gedichten in de bundel van Penguin die ik als eerste gekocht had, zijn zonder uitzondering heel intens. Alle dichters, de mannen in de loopgraven, de vrouwen thuis of in de ziekenhuizen bij de gewonden, moesten een gevoel kwijt, je voelt de drang die achter hun woorden zit. Het liet mij zien hoe prachtig poëzie kon zijn, hoe triest, hoe aangrijpend

De beroemde gedichten staan er natuurlijk allemaal in: Dulce et decorum est en Anthem for doomed youth van Owen, In Flanders fields van John McCrae, de 1914-sonnetten van Rupert Brooke, met de schitterende regels: ‘If I were to die, think only this of me:/ that one corner of a foreign field/ is forever England’. Zoals zo vaak zijn de canonieke gedichten niet per se de gedichten die mij het meest aanspreken. Ik noemde Gurney al, maar het gedicht Before action van W. N. Hodgson, waarin hij alles aanhaalt waar hij op aarde van houdt en wat hij mooi vindt en dat eindigt met de regel: ‘By all delights that I shall miss, help me to die O Lord’, vind ik misschien wel mooier dan enig gedicht van Owen.

Zoals ik al aangaf, bewerkstelligde de Penguin-bundel mijn inwijding in de poëzie. Hij toonde mij de schoonheid van woorden en de kracht die uit een gedicht kan spreken.

Ik denk aan die gedichten, als er ergens weer een oorlog wordt begonnen, of aan de gang is, zoals nu in Oekraïne. Zou er iemand daar nu gedichten schrijven? denk ik er dan altijd even achteraan. Vast wel. Ik vrees dat de gedichten van nu en die van toen naadloos in één bundel zouden passen. Helaas.

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Zijn moeder komt uit Hongkong. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Momenteel studeert hij Biomedische Wetenschappen in Leiden. Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. In juli werd een Friestalig essay van zijn hand gepubliceerd in het Fries literair tijdschrift Ensafh.