Vanochtend weer op de Adelaarskalender gekeken. Piet Kleine staat nog in de top 1000, op plaats 959. Dit vanwege een laatst gereden persoonlijk record in 1981. Een prestatie? Dertig jaar geleden waren er geen binnenbanen, aerodynamische pakken of klapschaatsen, en kenden Davos en Inzell het geheim van de snelste tijd. Ook mokte men afgunstig – de Koude Oorlog speelde nog – over Alma Ata, waar de Russen de wind zo hadden geprogrammeerd dat hij altijd in de rug stond.
‘De toekomst is het verleden dat je in zwermen/ zoemend achternazit’ (Wim Hofman). Goh, de informatie uit de tijdentabel wordt dagelijks bijgewerkt, uiteraard op het internet. Dat bestond dertig jaar terug al wel, maar zeker niet voor een publiek. Laat staan dat computers dagelijkse kost voor een consument waren; De Witte Raaf nr. 153 bevat aandoenlijke notities van Daniël Robberechts over zijn in 1986 aangeschafte ‘MAChine’ die hij gebruikt én beschouwt als tekstverwerker.
Wat fascineert mij toch aan zoiets als een schaatstabel? Een link naar een Amerikaans filosoof bracht uitkomst: bij het turen realiseer ik het onmogelijke want bestudeer de tijd zelf. Zoals sprekend over het weer wel valt te debatteren over de uitwerking, maar niet over het feit dat de zon schijnt of dat het regent.
O ja, pleeg ik met specifieke aandacht voor Kleine een verstrooid of ironisch nationalisme, een beetje zoals Carla Bley op Looking For America?