De uitnodiging

In de Volkskrant stond dat ik een ‘toegewijde fan’ ben van Lydia Davis. Vreemd, aangezien ik nog nooit een boek van Davis heb gelezen.

Vermoedelijk had de schrijfster van het Volkskrant-stuk een aanmeldingslijst gekregen van een bijeenkomst rondom Davis’ werk – waar ik, op uitnodiging, inderdaad bij was. Mijn aanwezigheid werd blijkbaar interessant genoeg geacht voor in het stuk, een redacteur lichtte mijn naam er vervolgens uit in de inleiding, en prompt, het stond zwart op wit in de eerste zin, was ik een ‘toegewijde fan’.

Het blijft verbazingwekkend hoe makkelijk dergelijke misverstanden ontstaan, hoezeer napraten in sommige kringen een onderdeel van journalistiek is geworden. Zelf heb ik gemerkt dat ik, na jaren door niemand als talent te zijn genoemd, sinds vorige zomer plotseling opdook op lijstjes met beloftevolle auteurs. Alsof het ene lijstje diende als rechtvaardiging voor het andere. En plots werd ik regelmatig uitgenodigd ergens te komen voorlezen of vragen te beantwoorden.

Zo belandde ik onlangs in een Nederlandse stad waar ik zelden was geweest, voor een openbaar vraaggesprek. De interviewster haalde me van het station. Terwijl ze mijn hand fanatiek heen en weer schudde, vroeg ik me kort af waarom ze uitgerekend mij had uitgenodigd.

Die vraag gaat wel vaker door mijn hoofd, maar nu met een reden. Omdat ik de interviewster niet kende, had ik haar ’s ochtends achter mijn computer alvast opgezocht.

Via Google kwam ik op een profiel van haar terecht bij een openbare boekensite.

Ik zag dat ze recent een boek van Dickens had bestemd, vier sterren, Proust ook, Nabokov, allerlei namen schoten langs.

Toen zag ik wat ze van mijn werk vond. Mijn vorige boek, twee sterren. Mijn debuut, één ster – het laagste oordeel op haar hele profiel.

‘Ik heb je verhalenbundel nog niet gelezen,’ zei ze nu, enkele uren later, lopend uit het station. ‘Maar je twee romans wel.’

Natuurlijk had ik kunnen zeggen: dat weet ik. Ik had terloops kunnen vragen: waarom nodig je me dan in hemelsnaam uit? Of, bescheidener: wat vond je ervan? Maar dat durfde ik niet, en misschien was het ook nogal kinderachtig: gebeurde dit niet vaker bij optredens, was ik wellicht gewoon door een organisator uitgenodigd die niet met de interviewster had overlegd?

Zij aan zij liepen we naar het café waar het interview gehouden zou worden. Een stuk of vijftien, twintig jongeren zaten rondom een houten tafel. Zwijgend keken ze toe hoe ik plaatsnam. De interviewster zei haastig: ‘Goed, laten we maar meteen beginnen.’

Ruim een uur stelde ze me vragen. Eerst algemeen, over schrijven, over debuteren, over het vinden van een uitgeverij. Toen ging het specifieker over mijn boeken. Hoe langer ze daarover sprak, hoe meer ik in een defensieve houding schoot. Achter elke vraag meende ik een kritische kanttekening te horen. Over mijn debuut vroeg ze hoe ik bij een bepaalde scène kwam. Over mijn tweede roman zei ze dat ze de momenten op school zo levensecht vond aanvoelen – en ik dacht alleen maar: vond ze de andere scènes dan zo zwak? Steeds wilde ik in mijn reacties subtiel laten blijken dat ik wist van haar online oordelen, maar de juiste manier diende zich niet aan, en nee, het was ook te kleinzerig, waarom trok ik me hier iets van aan?

Mijn antwoorden werden korter. Op het gezicht van het meisje zag ik paniek opkomen. Na een tijdje noemde ze uit het niets de personages uit mijn boeken ‘stumpers’. Ik zweeg, want ik hoorde geen vraagteken. Een ogenblik was het helemaal stil. Meer en meer bekroop me het gevoel: waarom zit zij hier naast mij, of ik naast haar, wie heeft dit in gang gezet?

Maar, in het schimmige gebied tussen hoffelijkheid en lafheid, zei ik er nog steeds niets over.

Het gesprek kabbelde langzaam richting het einde.

‘Kun je iets vertellen over je nieuwe boek?’ vroeg de interviewster ter afsluiting. ‘Wat voor mensen komen erin voor?’

‘Veel stumpers,’ zei de getergde ik zachtjes. ‘Heel veel stumpers.’

Bij mijn vertrek werd me gevraagd het gastenboek te ondertekenen. Ik overwoog daar iets te zeggen over mijn online ontdekking, maar dat leek me te laf, een beetje alsof je een sneeuwbal in iemands gezicht gooit en daarna heel hard wegrent.

Weken later, op de dag dat de Volkskrant schreef dat ik een toegewijde fan was van de vrouw wier werk ik nooit heb gelezen, stuurde de interviewster me eenvriendschapsverzoek via Facebook. Onder een foto van mijn nieuwe boek schreef ze dat ze er zo naar uitkeek.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *