De zijweg, een kleine lofrede

In zijn vermakelijke essay ‘Een buitenkansje’* schept Roald Dahl een treffend beeld: een schrijver die haastig met zijn vinger in de stoflaag op de achterkant van zijn auto een idee opschrijft. Goede ideeën vervliegen namelijk sneller dan goedkoop geurwater. Hij ging later de deur niet uit zonder zijn opschrijfboekje.   

De romantiek van de schrijverij. Welke aspirant-auteur schafte niet een Moleskine op zakformaat aan toen hij/zij besloot zich eindelijk te wagen aan een roman of een dichtbundel? Dahl schrijft: ‘Je weet nooit wanneer een prachtidee plotseling door je hoofd zal flitsen, maar wanneer het komt, grijp je het met beide handen stevig vast en laat je het niet meer los.’

De voorbeelden zijn legio, sommige bekender dan andere. John le Carré kreeg zijn beste ideeën in de trein. De Amerikaanse dichter Wallace Stevens haalde zijn inspiratie uit wandelingen. Archimedes had zijn legendarische eurekamoment in bad.

Dergelijke aan ons overgeleverde anekdotes vormen de bakermat van de opvatting dat de beste ideeën niet geboren worden aan de schrijftafel, maar op zekere afstand daarvan.

Zelf heb ik net de laatste hand gelegd aan mijn debuutroman die komende november verschijnt. Tijdens het schrijven heb ik veel wandelingen gemaakt (en nog vaker in de trein en in bad gezeten) en soms borrelde er dan wel iets op, maar dat waren niet altijd de beste ideeën. Nee, veelal kreeg ik de mooiste invallen toch gewoon zittend aan mijn schrijftafel (in mijn geval een antieke Engelse secretaire) en dan vooral als ik zonder het ten volle te beseffen een afslag genomen had. Mogelijk had de sterke bijenwasgeur die van het hout opsteeg een stimulerend effect, wie zal het zeggen.

Een dergelijke zijweg kon een jeugdherinnering zijn bijvoorbeeld, of een voor de vuist weg geschreven levensgeschiedenis van een bijfiguur in vogelvlucht. Het mooie hiervan was, dat het niet zomaar kon verdwijnen; het stond er namelijk al. Het was al schrijvende ontstaan. Als zoiets gebeurde moest ik vooral niet direct omkeren naar mijn verhaal, maar doorlopen om te zien waar ik uitkwam. Vaak leverde het een welkom accent op, of legde het iets cruciaals bloot, iets wat ik eerder over het hoofd had gezien. Dan maakte ik het zojuist geschreven blokje tekst passend en vervolgens klikte ik het, alsof het een stuk van een speelgoedracebaan was, vast aan mijn verhaal. Nu en dan liep zo’n zijweg dood, maar vrijwel altijd nam ik iets bruikbaars mee op mijn weg terug; een sfeerbeschrijving of een bepaalde toon.

Ach ja, de beste ideeën en hoe ze te vinden, het klinkt als de titel van een belegen schrijfhandboek. Natuurlijk loop ook ik altijd met een Moleskine en een pen in mijn binnenzak, maar voor mij geldt toch vooral: ga aan de schrijftafel zitten en maak meters, het liefst op onbekend terrein.

Binnenkort begin ik aan een tweede roman. (Vandaar wellicht de – toegegeven – corny metafoor van de wegen; ik moet aan de gang blijven.) Ik zal wederom mijn ogen openhouden voor mogelijkheden om af te slaan. Misschien verdwaal ik. Stiekem hoop ik daarop.  

*Opgenomen in de verhalenbundel Het wonderlijk verhaal van Hendrik Meier.

Foto van Alexander Baneman
Alexander Baneman

Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.