Als ik mensen (vooral erg geletterde mensen) vertel dat ik voornamelijk audioboeken luister, dat lezen me tegenstaat, dan kijken ze me in eerste instantie erg raar aan. In tweede instantie vragen ze: ‘maar dan heb je het boek toch niet écht gelezen?’ Ik knik, dat klopt. Ik heb het niet gelezen.
Vroeger, als kind, werd ik voorgelezen door mijn ouders. Zelf luisterde ik het liefste naar de boeken die zij lazen, niet naar kinderboeken. Ik was behept met iets van een gnostische nieuwsgierigheid. Het kwam mij voor als lagen alle grote geheimen over het leven besloten in die volwassenenboeken. Van dat vermoeden ben ik pas heel laat genezen: Da steh’ ich nun, ich armer Tor, Und bin so klug als wie zuvor! De wijsbegeerte, mijn vakgebied, zo ontdekte ik, is net een ui. Onder de lagen ui valt niets nieuws te ontdekken. Je pelt er een weg en het enige wat je vindt, is nog meer ui.
Als ik over iets in het leven in overvloed beschik, dan zijn het dus vragen. Waarom, waarom, waarom, vroeg ik als kind al. Pappa, waarom? Mamma, waarom? ‘Daarom. Zo is dat nou eenmaal.’ Dat zeiden ze steevast als je te lang doorvroeg. Maar ‘daarom’ is geen reden… dat weet ieder kind.
Mijn vader las me voor: Het leven van Benvenuto Cellini, Bernal Diaz del Castillo, Lijmen / Het been en zo talloze andere boeken. Dat was mijn inwijding in de literatuur. Ik vocht boven mijn gewichtsklasse en dat had zijn gevolgen. Later moest ik alles opnieuw lezen. Wat mij bijstond van hetgeen hij me voorgelezen had, was steeds maar een zweem van indrukken en sferen. Nooit was ik doorgedrongen tot de kern van wat de schrijver had willen zeggen (schrijven?). Ik had de boeken niet écht gelezen.
Maar lag dat aan het feit dat ze mij voorgelezen waren? Of was ik te jong, te wereldvreemd om die boeken te begrijpen? Dat laatste vermoed ik. En daarbij verkondig ik tegenwoordig voorzichtig het evangelie van het oor en de mond. Het oog is, met enkele uitzonderingen, wat mij betreft beter geschikt voor de consumptie van beeldende kunst. Een bladzijde vol letters is op zich genomen niet erg uitdagend voor een oog (uitzonderingen als Paul van Ostaijen daargelaten).
Daarbij komt nog dat de literatuur waar wij allen zo van houden ooit zelf begon als woorden zonder letters. Verhalen werden toen, lang, lang geleden, nog niet voorgelezen. Ze werden gewoon verteld, uit het hoofd, en men diende te luisteren. Het schrift, in oorsprong veel jonger dan het verhaal, was oorspronkelijk louter mnemonisch van aard. Het was gemakkelijker om het verhaal op te schrijven. Men kon nu in bed lezen. Men kon bladeren, herlezen, even pauzeren zonder iets te missen. Het schrift had talloze voordelen. Het enige nadeel? Dat lezen was toch wel een gedoe…