Een geestigheid

Joris Zwaverick is dertig jaar stamgast in café Bruyns, gelegen in de Jordaan.

Niet te missen. Er hangt een oude racefiets aan een ketting boven het ingangsbordje. Bij zware windstoten wiebelt het gevaarlijk heen en weer. Toch lijkt deze constructie stevig.

Joris communiceert, naar eigen zeggen, met de geestverschijningen van overleden kroegtijgers. ‘Eens een stamgast, altijd een stamgast,’ glimlacht hij.

Zijn gladgeschoren onderkin beweegt blubberig en schokkerig van links naar rechts, alsof hij voor scheidsrechter speelt tijdens een tennistoernooi. Hij lijkt de conversatie tussen de ene en de andere gesprekspartner moeilijk bij te benen. Vervelend dat ze elkaar nooit eens laten uitpraten. Hijzelf draagt gretig bij aan het geanimeerd ogende gesprek, waarbij overigens moet worden opgemerkt dat hij niet te verstaan is. Misschien spreekt het gezelschap in codetaal.

Wie voorbijloopt kan zich niet onttrekken aan een gevoel van intens medelijden. Oude man, alleen aan een tafeltje met een vol glas, pratend in zichzelf.

‘Wat loopt dat hondje leuk achter die juffrouw aan, of wat?’ mompelt hij tegen een van zijn vrienden. ‘Lief beestje, vind je niet?’

 Geen antwoord. Tenminste, vanuit het perspectief van de caféhouder gezien.

‘Beste vent,’ spreekt hij zijn gast aan. ‘Volgens mij is het nou wel mooi geweest.’

Joris Zwaverick kijkt verward om zich heen, dan begluurt hij de wijzers van de kerkklok.

‘Het wordt onze tijd,’ zegt hij met een pets op zijn knieën. ‘Kom op, ouwe jongens, de vaart erin.’ Ondersteund door de eigenaar staat hij op en drukt een gulle fooi in diens handen. ‘Tot morgen, Oscar.’

‘Beter van niet, kerel.’

‘Oh, ben je morgen dicht?’

 ‘Voor jou wel, helaas. Gefeliciflapstaart met een heus caféverbod.’

‘Mag ik hier niet meer zitten?’

‘Dat houdt een verbod zo’n beetje in, ja.’

Vertwijfeld vraagt Joris naar de duur van het verbod.

‘Voor altijd.’

‘Is dat niet wat lang?’ Joris kijkt twee tafels verder. Daar zit een groepje mensen dat, schuldbewust, ineens ophoudt met praten en wijselijk de hoofden afkeert van deze gênante scène. De eigenaar voorziet het uitzicht van commentaar: ‘Te veel klanten storen zich aan je gesprekken, en de klant is nou eenmaal koning. Begrijp je?’

‘Maar mijn vrienden…’ stamelt de oude Joris terwijl hij zijn grijze lokken naar achteren zwaait. ‘Revolver Sjors en Harry het Scheermes, mogen zij wél blijven?’  

‘Die penozematen van je hingen me bij hun leven al de keel uit,’ bromt de uitbater. ‘Blij toe dat ze twee meter onder de grond liggen op de Ooster.’  

‘Ze zullen me missen als ik er morgen niet ben.’

‘Man, sodemieter op met je gelul.’

‘Dit is ons vaste stekkie,’ roept Joris wanhopig en grijpt zijn tegenstander bij de schouder. ‘Wat nou als ze kwaad worden? Je weet wat een gevaarlijk soort humor ze hebben, om maar te zwijgen van hun extreem korte lontje.’

‘Muil houden en oprotten.’

‘Ik betaal hun biertje altijd. Ze hebben me nodig.’

De eigenaar rukt zich los. ‘Nóg een uitstekende reden om op te krassen: het verspillen van kostbaar vocht door je glas niet netjes achterover te kieperen. Weg met jou en fantoomboefjes!’  

‘Zeg dat niet te hard,’ fluistert Joris. ‘Je brengt ze op ideeën. Onthoud dat je tegen het middaguur een biertje klaarzet op dit plekkie.’ Hij klopt op het tafelblad, steekt de handen in zijn jaszakken, en vervolgt zonder verder protesteren zijn weg naar huis. ‘Denk aan het biertje,’ roept hij achteromkijkend.

‘Idioot,’ mompelt de eigenaar en tikt tegen zijn voorhoofd.

Hoe het heeft kunnen gebeuren, valt niet precies te zeggen. Feit is dat de volgende dag, toen de klok twaalf uur sloeg, boven het verlaten tafeltje bij de ingang, waar geen biertje stond, de racefiets steeds sneller bewoog. De kettingen die het vasthielden begonnen te kraken. Stukjes roest dwarrelden naar beneden. Het ijzer brak, de fiets viel. Met een oorverdovende klap kwam hij neer.

Op de eigenaar, die net de tafel afnam.

‘Doodzonde dit. Dood- en doodzonde,’ verzucht Joris Zwaverick van een afstandje. ‘Ik zei nog zo dat ‘ie aan het biertje moest denken.’

Foto van Tim en Tirza
Tim en Tirza

Tim Veeter

Tim Veeter (1991) is acteur en schrijver. Hij studeerde af als Theaterwetenschapper aan de UvA en genoot diverse acteeropleidingen. In zijn schrijfwerk speelt hij met taal en legt de nadruk op het perspectief en de ontwikkeling van de personages. Zijn verhalen zijn vaak licht absurdistisch, maar toch herkenbaar. Tim is woonachtig in Amsterdam.

 

Tirza Gehring

Tirza Gehring (1989) is actrice, fotograaf en tekenaar. Met een precieze en gedetailleerde handtekening schept Tirza tijdloze beelden, maar schuwt niet haar voorliefde voor historie en antiek daarbij in te zetten. Overal tekent en denkt ze in beelden, sferen en verhalen. Sinds acht jaar woont ze in Amsterdam.