‘Een goede morgen met’ 3

00:13:48

Reynaldo Hahn, À Chloris (1916); Phlippe Jaroussky, countertenor; Jerôme Ducros, piano.

00:16:47

Zijn ouders hadden elkaar leren kennen op de zangvereniging; het is dus maar de vraag of hij er zonder muziek wel was geweest. Veel meer dan zijn vader is zijn moeder een en al gezang gebleven: Johannes de Heer, Richard Tauber, het Pelgrimskoor uit Tannhäuser tijdens het ochtendprogramma ‘Moeders wil is wet’, alles zong of neuriede zij zachtjes mee: zij moet in muziek ‘tiefe tiefe Ewigkeit’ hebben gevonden. Muziekprogramma’s op de radio duurden hooguit een uur, zodat Tannhäuser voor hem jarenlang niets anders was dan het Pelgrimskoor. Waar de pelgrims vandaan kwamen, hij had het zich nooit afgevraagd. Het idee om een hele opera te beluisteren kwam niet in hem op. Daar kwam bij dat hij als scholier al, te vroeg dus om dit met eigen ervaringen te kunnen weerspreken, had gelezen dat Nietzsche het troebel-Dyonisische van Wagner graag inruilde voor de Apollinische helderheid van Bizet. Daar was hij erg van onder de indruk geweest. Omdat hij niet zou hebben geweten hoe hij Nietzsche juist op dit gebied moest weerspreken, besloot hij dat hij Tristan und Isolde en soortgelijke zwelgpartijen kon overslaan.

Dat was een tijdlang niet zo moeilijk, want toen hij ging studeren, was hij vooral benieuwd naar muziek die niet al met een aura van heiligheid was omgeven. In het Concertgebouw, waar meer kenners dan liefhebbers rondliepen, dacht hij, en waar tegelijk sociale verplichtingen de boventoon voerden en niet persoonlijke ervaringen, zag je hem niet. Wel – en daar heb ik hem leren kennen – bij de concerten van eigentijdse muziek op zaterdagmiddag in het Stedelijk Museum, bij die in het Sigma Centrum en soms in de huiskamersfeer van De Suite, plaatsen waar je het gevoel kreeg de geboorte van muziek bij te wonen, zoals tijdens een soloprogramma van Max Neuhaus waar even veel aan te zien bleek als te horen, zoals die heen en weer bewoog tussen een instrumentarium dat het traditionele slagwerk tot kinderspel degradeerde, of die keer dat wij Morton Feldman zo over een piano gebogen zagen zitten, zo op zoek naar het stilste geluid dat nog muziek genoemd kon worden, dat het leek of hij met zijn oren speelde in plaats van met zijn vingers.

Achteraf stelde hij vast dat dat er de oorzaak van moest zijn geweest dat het jaren had geduurd, voordat Wagner hem in zijn greep kreeg; maar toen dat eenmaal gebeurde, was het ook direct een stevige greep. Hij doelt op zijn eerste Götterdämmerung, in het Concertgebouw inmiddels, en hij weet nog steeds niet of het van de vermoeidheid kwam na meer dan vier uur aandachtig luisteren of doordat hij aan het slot ineens – rare historische omkering – een flard West Side Story meende te horen, maar voor het eerst van zijn leven bleek muziek hem tot tranen te kunnen roeren; ook hem. Misschien kwam het wel, dacht hij, door de onverwachte samenklanken. Maar waarom was dat dan nooit gebeurd in die kleinere zalen, waar hij toch ook zoveel bijzonders had gehoord? Was ontroering alleen mogelijk bij muziek die al een tijd bestond? Was het een kwestie van patina, van vergeefsheid ook, van het besef dat wat je hoort eigenlijk al niet meer mogelijk is, dat het een droom is uit het verleden? Zou de eigentijdse muziek nog niet dat stadium van vergeefsheid hebben bereikt?

Hoe het zij, sindsdien beperkte hij zich niet meer tot de hoogtepunten, maar is hij hele opera’s gaan beluisteren, waarbij hij verwonderd merkte hoeveel vooraankondigingen in Tannhäuser bijvoorbeeld het eigenlijke Pelgrimskoor bijna overbodig maakten: een voorspel dat intenser leek dan de ontlading.

Ik begrijp wel dat in een programma dat maar twee uur duurt, geen hele opera past, laat staan een van Wagner. Toch laat hij iets horen waarin de intensiteit en de complexiteit van Wagners werk en wat hij er zelf bij ervaart, tot hun recht komen. Hij zal hebben gedacht: als een slot, zoals dat van de Götterdämmerung, pas na uren luisteren kan worden begrepen en aangevoeld, dan moet ik maar een begin kiezen, een voorspel.

Ik herinner me het verhaal dat hij een keer, toen hij aan het eind van een lange vakantie net de Autoroute du soleil op gedraaid was, uit de kleine boxen in de deur iets had gehoord, van de weg af moest, een aire op – ‘alsof de gedempte sirene en het opvallend trage zwaailicht van een passerende politiemotor me daartoe dwongen’ – om te horen wat het was. Wagner? Wat dan? Het was muziek die hem, door het geluid van de auto, de wind en het andere verkeer heen had weten te raken, vertelde hij, ‘alsof ik de jonge Samuel was’, die in zijn droom door een onbekende stem wordt geroepen en dan niets anders weet te zeggen dan: ‘Spreek Heer, Uw knecht hoort.’ Hij was in de overtreffende trap van muzikale overgave terechtgekomen.

00:20:12

Richard Wagner, Parsifal, Vorspiel (1878); Berliner Philharmoniker olv Daniel Barenboim.

00:34:00

 

adzuiderent Ad Zuiderent (1944) is dichter, schrijver en criticus. Hij publiceerde onder meer de biografie van Gerrit Krol, Van Korreweg naar Korreweg. Zijn laatste dichtbundel is We konden alle kanten op (2011). Tot voor kort schreef hij over muziek voor de website Muziekvan.nu en vervangt Marko van der Wal op de vrijdag.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *