Jonathan Safran Foer in Alles is Verlicht
 
4:513 – De droom van engelen die 
van mensen droomden. Tijdens een middagdutje
droomde ik van een ladder. Engelen slaapwan-
delden de sporten op en neer, met hun ogen
dicht, hun ademhaling regelmatig en diep, hun
vleugels slap omlaag. In het voorbijgaan bots-
te ik op een oude engel die daardoor wakker
schrok. Hij leek sprekend op mijn grootvader,
zoals die er vorig jaar had uitgezien op zijn
sterfbed, toen hij elke avond bad dat hij in zijn
slaap mocht overlijden. Nee maar, zei de engel
tegen mij, ik droomde net van je.
Vertaling: Peter Abelsen
—
Fabels
Terwijl ik in slaap val achter een laag muurtje
wordt het avond. In de droom die ik heb 
moet ik je vertellen of ik over ons droom vanuit 
kikker- of vogelperspectief. Nu word ik weer 
achtervolgd door die paar lessen kunstanalyse, denk ik, 
maar grijp het moment met beide handen aan.
Alsof we mieren zijn, zeg ik, droom ik dit 
vanuit mierenperspectief. Alles is groot en in geen 
enkele encyclopedie is te vinden hoe dat nou precies zit 
met mijn longen. Dat is ook hoe het voelt: als ik 
in slaap ben gevallen achter een muurtje, merk ik niet
dat het avond is, want ik kijk met mijn handen. 
Mensen, dat zijn wij als ik niet over ons droom, 
noemen dat in onwetendheid vaak voelen en heel  
regelmatig hoor ik ze ’s zomers in het bos tegen elkaar zeggen 
dat mieren wel meer dan twintig maal hun eigen gewicht 
kunnen dragen, terwijl het niet waar is.
Maar mieren weten toch niet hoe fijn het is om 
aan het eind van een dag onder de hete douche 
te stappen en daarna met een handdoek om het hoofd 
te zien hoe ik de hete douche in stap en daarna
met nieuwe sneakers op de bank te kruipen en 
mieren zijn toch geen mensen, zeg je, de enige dieren 
die kunnen kiezen of ze polygaam of monogaam 
of gewoon aardig zijn en kunnen kiezen of ze 
de droom achter een laag muurtje later navertellen.
Het is waar, zeg ik, dat ik niet meer weet dan dat 
de grond begint te trillen wanneer er iemand 
voorbij loopt, maar in deze droom kan ik me tenminste
vastklampen aan het feit dat sommige mieren 
wel vijf ogen hebben en daarin superieur zijn 
aan de mens, een weekdier, dat zomaar wat slaapt 
achter lage muurtjes en de grondvesten ook niet 
stilhoudt wanneer een ander voorbijkomt, terwijl mieren 
slapen in hun uitwendige skelet, een hard harnas
en leven in een hoop en daarin superieur zijn 
aan de mens, een weekdier, dat slaapt 
in hoop en als hij wakker wordt opnieuw 
gaat geloven dat mieren wel twintig maal 
hun eigen gewicht kunnen dragen, terwijl
het niet waar is, geloof me, ik ben 
een mier geweest vannacht.





