Een vlaag van woordenliefde

Nabokov denkt na over een woord

Niet lang nadat ik een aanvankelijke woordenboekfetisj had ontwikkeld, kreeg ik les van Dr. Ischtwan Fritsche. Op mijn 12e, 13e, vond ik het belangrijk nieuwe woorden te leren. De groene Dikke van Dale, bijna even dik als hoog was daar behulpzaam bij. Achterin de Latijnse spreekwoorden die je met enige moeite – veel moeite in de praktijk – ergens eens een keer kon laten vallen. (‘Dum satur est venter, gaudet caput inde libenter’ gaat nog wel, je krijgt elke dag drie keer de kans. Maar ‘Ne sutor supra crepidam’ wordt al lastiger, rond je twaalfde.)

Maar ook de woorden: perpendicularisatie, herinner ik me als een die ik me voornam ooit eens te gebruiken. Het moet decennia later zijn geweest dat ik die kans kreeg, in een blog voor Tirade.

Ischtwan Fritsche – misschien leeft hij nog – was naar eigen zeggen in 1956 uit Hongarije weggefietst. Misschien met die zelfde van voren met cellotape vastgeplakte sandalen waarmee wij hem altijd in de winter tussen Driebergen en Doorn zagen fietsen. In Duitsland leerde hij een Duits woordenboek uit zijn hoofd. Nog weer later moet hij doorgefietst zijn naar Nederland alwaar hij een Nederlands woordenboek uit zijn hoofd zal hebben geleerd. En zo kon hij ons Duits geven op de middelbare school. Hij was zo eigenzinnig dat de meeste collega’s op school daar moeite mee hadden, een antediluviaanse hoffelijkheid (daar heb je er weer een) die op het randje van badinerend was. Als we rondgingen op ouderavonden om koffie te brengen, nam hij bij iemand die thee dronk met suiker en melk: thee met suiker en melk, bij iemand die koffie zwart dronk, vroeg hij zwarte koffie etc. Op die wijze zowel een band met de bezoekende ouder creërend, als een tongue in cheek grap met ons, want wij vonden dat bepaald hilarisch. Hij dronk alles ook netjes op. Ik hoefde geen rijtjes van hem te leren. Ik kreeg een zes op mijn rapport als ik elke week een Duits boek las en met hem besprak .

Ik lees nu een Frans woordenboek, zoiets is echt aan te bevelen. Ik kom erop doordat ik tegen mijn verwachting in opeens weer volledig bevangen ben door de woordliefde. De reden is dat ik twee boeken lees waarin heel veel mooie woorden staan: Pnin van Vladimir Nabokov, en The Peregrine van J.A. Baker. Een Engels woordenboek van kaft tot kaft lezen daarentegen is saai, je kent er toch teveel.
Maar wat een woorden in die boeken! Ik verzamel die woorden die ik mooi vind in Pnin nu, als een zelfstandig kunstwerk. Om ze met hun Webster’s Dictionary lemma af te drukken.

Neem nou: inglenooks, bathetic, loquacity, desuetude, inveigle, torpid, inflorescences,excruciating squeak, ruminant, frugal, systole, obligingly, truculently, crepitation, scintillant, porcupine, canthus, ovipositing, bauble, vagitus.

Ik bedoel maar. Geen woorden die ik in eén keer contextloos kan plaatsen. Toch roem je bijvoorbeeld Van Gogh om zijn kleurgebruik, en veel schilders doen en deden extreem hun best om unieke kleuren te vinden om iets precies weer te geven. Ik ben dan als lezer blij dat een schrijver die moeite doet. Niet dat het altijd moeilijk moet, maar het geeft een sprankelende sfeer aan het boek als de gekozen woorden alleen al mooi zijn. Wat zou Nabokov enthousiast over zoiets zijn. (Een grafische weergave van een woordveld op Synoniemennet)

Maar toch haalt niets het bij staren naar en bladeren in een grote Webster’s Dictionary.

Schermafbeelding 2014-11-27 om 11.25.57

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.