Gastblog: Maarten van der Graaff

‘Poets should get back to saying crazy shit / All of the time’ – Dorothea Lasky

‘I want to make the world more interesting than my problems. Therefore I have to make my problems social.’ – Chris Kraus

Deze citaten komen in mijn tweede bundel te staan. Motto’s, ik ben er niet gek op. Ze zijn vaak zo didactisch en opschepperig. Alsof iemand staand, met één voet al te sierlijk op de kruk geplaatst, vol op een orgel staat te rammen. Maar ik kan deze motto’s niet weerstaan, ze lijken precies te zeggen wat ik bedoel.

Op facebook postte Niña Weijers deze vraag:

‘Na een opmerking van Maarten van der Graaff bleef deze vraag me bezighouden: worden mannelijke schrijvers in blurbs wel eens vergeleken met vrouwelijke?’

Ik maakte die opmerking n.a.v. deze blurb op de Nederlandse vertaling van de nieuwe Ben Lerner.


Een jonge Karl Ove Knausgård! Waarom geen jonge Chris Kraus, vroeg ik me af. Dat lijkt me namelijk wel een vergelijking die hout snijdt. Een vergelijking die in een ander artikel uit de Times overigens wel wordt gemaakt.

In hetzelfde stuk merkt Hari Kunzru over Knausgård-Lerner het volgende op:

‘In “Leaving the Atocha Station,” this anxiety was comically excessive, and Lerner’s alter ego seemed to stand in a long line of literary schlemiels, the genealogy of Philip Roth and Gary Shteyngart. “10:04” is an attempt to break out of this tradition of well-armored self-deprecation into — what, exactly? This is no kamikaze attempt at truthfulness or self-disclosure in the vein of Karl Ove Knausgaard. Lerner’s position is always hedged. ‘

Knaus is bekender dan Kraus, dat snap ik ook wel, beter blurbmateriaal dus, maar is dat niet dezelfde vraag? Even de traditie omspitten:

‘Willem Frederik Hermans is een schrijver van het kaliber Anna Blaman.’

‘Daniël Rovers heeft goed naar de vreemde, vormbewuste zinnen van Marie Kessels gekeken.’

‘Anton Valens is een soort melige Marja Brouwers.’

‘Van de generatie van Doeschka Meijsing hebben we eigenlijk alleen Willem-Jan Otten, Matsier en Van der Heijden nog.’

‘Na Charlotte Mutsaers heeft Nederland er eindelijk weer een schrijver bij. Haar naam is Niña Weijers.’

Ik liep een paar dag geleden over een verlaten spoor 7 in de richting van de Van Sijpesteijnkade, toen achter mij iemand blafte of ik wist waar en wanneer die godverdomse nachttrein naar Amsterdam vertrok. Het was Pierre Bokma. Dit is Pierre Bokma, dacht ik, keek in zijn grimmig zoekende ogen en zei dat ik het niet wist. Godverdegodverdedomme, zei Pierre Bokma en beende een roltrap op.

Wanneer ik plotseling, in een omgeving waar ik er onmogelijk op voorbereid kan zijn, een bekende Nederlander tegenkom, is het alsof er een fout in de Matrix optreedt. Ik ga hier slecht mee om. Ooit zag ik in het Guggenheim Gerard Cox en Joke Bruijs naar Picasso’s kijken en was de hele verdere dag nerveus.

Toen Pierre Bokma was weggehold filmde ik een lege colabeker, die aan de voet van de roltrap lag en door het mechaniek voortdurend, hypnotiserend werd rondgedraaid. Ik doe dit soort kunstacademiedingen wanneer ik veel heb gedronken. Dit stukje moest eindigen met dat filmpje, maar ik zie het niet meer bij de video’s op mijn Sony staan.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *