Het eindeloze huis (2, slot)

Vorige week publiceerden we deel 1 van dit verhaal.

3.

Het meisje stond er nu alleen voor. Het huis bestond uit zoveel kamers dat het waarschijnlijk de grootste op de planeet was geworden en de mensen in de dorpen aan de rand van de woestijn noemden het ‘Het Eindeloze Huis’. De moeder kwam in de eerste maanden af en toe terug om eten bij de muren te zetten en ‘Sorry’ te roepen, maar na een tijdje raakte ze ervan overtuigd dat het zinloos was; het kind zat opgesloten en moest gestorven zijn, zonder eten en drinken. Toch leek het huis nog steeds te groeien. Eens in de zoveel tijd verzamelden de bewoners van één of andere naburig dorp zich in een bus om naar het huis af te reizen en er foto’s van te maken. Maar de glazen muren weerspiegelden de wolken en het zand, dus het was moeilijk te vinden en als ze het vonden lukte niet om er een goede foto van te krijgen. Na een tijdje geloofden mensen niet echt meer dat het bestond en raakten ze er van overtuigd dat het een verhaal was geweest, zoals er zoveel verhalen waren, over mensen die dingen konden laten vliegen met hun ogen, mensen die vier benen en twee hoofden hadden, mensen die uit de dood waren opgestaan.

4.

Vele jaren later – zeventien jaren om precies te zijn– reed een jonge reisleider met zijn jeep tegen het huis aan. Hij was op weg naar de oase om te kijken of hij daar een kamp kon maken, voor de toeristen, die veel geld wilden betalen om in een tent in de woestijn te slapen. Hij reed langzaam en schampte het gebouw met de zijkant van zijn auto. Toen hij uitstapte om te kijken wat hij geraakt had, zag hij de contouren van het huis. Dit moest het Eindeloze Huis zijn, waar hij verhalen over had gehoord. Hij vroeg zich meteen af hoe hij hier een slaatje uit kon slaan, met de toeristen, maar die gedachten stokten toen er achter de glazen muur ineens een meisje verscheen. Het meisje had lang, ongeknipt haar, en een oude verschoten tuinbroek aan. Ze legde haar handen op het glas. Ze leek naar hem te lachen. Hij deed zijn handen ook op het glas. Toen draaide ze zich om en verdween uit het zicht. De dagen er na bleef de jonge man terugkomen en reed hij in zijn jeep om het huis heen, op zoek naar haar. Ze was in zijn gedachten blijven hangen. Niet omdat ze mooier was dan andere meisjes – hij had de mooiste toeristes in zijn tent gehad– maar zij was een droom, een mythe. Na weken zonder succes om het huis te hebben gereden, riep hij wanhopig tegen de spiegelende muren: ‘Laat me binnen. Ik wil de kamers zien. Ik wil jou zien. Laat me er in.’

5.

Die nacht werd de jongen wakker in zijn kamer. Het meisje van het Eindeloze Huis stond aan zijn bed. Naast haar stonden andere mensen, vreemde mensen, sommige in uniform, sommigen in balletkleding, anderen in gewone jassen en broeken.
‘Welkom,’ zei Elvira.
De jongen stond op en liep achter haar aan zijn kamer uit. Toen hij de deur van zijn kamer opendeed stond hij in een donkere gang, met eindeloos veel deuren.
‘Droom ik dit?’ vroeg hij aan het meisje.
‘Hoe bedoel je?’
‘Ben ik hier echt of droom ik dit?’
‘Ik snap niet wat je bedoelt,’ zei ze. Ze pakte hem bij zijn arm en leidde hem een grote zaal in. Ze dansten over de zwart-wit geblokte vloer terwijl een orkest de tune van een populaire serie speelde. Balletdansers in zwanenpakken speelden lusteloos een sterfscène na. Het meisje klemde zich aan hem vast terwijl ze door de bochten draaiden en trok haar voeten van de grond. Aan het einde van de dans hing ze als een aapje om zijn nek, haar benen om zijn middel geslagen.
‘Ik weet niet wie die mensen zijn,’ fluisterde ze in zijn oor over de andere dansers, die naar hen knikten en lachten. ‘Ik ben bang voor mijn eigen huis. Ik weet niet wie hier allemaal wonen.’
De jongen kreeg het benauwd van haar. Hij duwde haar van zich af en liep terug door de gang zijn kamer in, waar hij in bed ging liggen. Hij ging er van uit dat hij, net als in de verhalen, weer wakker zou worden in zijn eigen huis. Maar dat was niet zo. Hij sliep en werd wakker in zijn bed in zijn kamer, maar buiten zijn deur was nog steeds de lange gang van het Eindeloze Huis. Een vrouw zat in de hoek van de kamer met tikkende pennen een sjaal te breien. Ze knikte naar hem. Hij gilde lang en hard.

6.

‘Ik wil eruit!’ riep de jongen. Het meisje pakte zijn arm en leidde hem twee trappen af, door een lange gang en een ruimte waar het compleet donker was, naar een buitenwand van het gebouw.
‘Je bent er uit,’ zei ze. Ze wees naar buiten waar hij zichzelf zag staan, aan de andere kant van het glas. De jeep stond achter hem. In de verte hoorde hij zijn eigen stem ‘Elvira!’ roepen.
‘Ben ik hier of ben ik daar?’ vroeg hij.
‘Dat ligt er aan van welke kant je kijkt,’ zei ze, haar schouders ophalend.
Hij keek hoe de andere hij aan de buitenkant van het huis naar de jeep terugliep en de auto startte.
‘Welke ben ik?’ zei hij terwijl hij de auto nakeek. ‘Welke is echt?’ Hij greep haar bij haar schouder. De eindeloze gangen om hem heen leken dreigend ineens, hij hoorde in de verte een klagelijk geluid dat op huilen leek. Andere mensen staarden hem aan vanuit de kamers. ‘Kan ik hier uit?’
Ze lachte, maar antwoordde niet, en liep bij hem vandaan, liet haar handen langs de wanden glijden.

bettephoto-largefileBette Adriaanse (Amsterdam, 1984) is schrijver en kunstenaar. Ze heeft Beeld en Taal gestudeerd aan de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam en een Master in Creative Writing aan de Universiteit van Oxford behaald. Ze werkt in verschillende media; ze schrijft verhalen en romans en maakt tekeningen en installaties.

Bette’s eerste roman Rus Like Everyone Else is in Amerika en Engeland gepubliceerd door Unnamed Press. De roman verschijnt in het Nederlands bij Uitgeverij Cossee.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *