Het IJkwezen

De man tegenover mij verbergt zijn gezicht in zijn handen. Het gebaar hoort niet bij hem, het is te groot, te dramatisch, het past niet bij zijn lange grijze jas, niet bij zijn aktetas. Hij ziet er zo saai uit dat hij wel in het ijkwezen zou kunnen zitten, denk ik. Ik heb geen flauw idee hoe mensen in het ijkwezen eruitzien, maar als kind had ik een boekje waarin een heel saai personage voorkwam, dat in het ijkwezen werkte.[1] In het boekje verzon de schrijfwinkel een verhaal voor hem, waarin hij een draak versloeg om zijn teckel Hector te redden. Het was zinloos, zei de man, wat verlegen, zijn vrouw zou het nooit geloven.

De mensen in het ijkwezen zijn de controleurs van onze werkelijkheid.

Het ijkwezen meet of onze meetinstrumenten wel kloppen; of een kilo echt een kilo is, een liter echt een liter. De enige echte kilo – le grand K, het prototype sinds 1889 – is een cilinder in de kelder van een 17e-eeuws gebouw in Parijs. Le grand K ligt onder drie glazen stolpen en de kluis kan alleen worden geopend in aanwezigheid van alle drie de sleutelhouders. Ondanks al die omzichtigheid is dat stukje metaal niet stabiel, blijkt uit vergelijkingen tussen le grand K en de kopieën die ervan zijn gemaakt. In vergelijking met die kopieën heeft de kilogram vijftig microgram aan massa verloren – een korrel zand. Elke maat gebaseerd op een menselijk artefact is kwetsbaar; de arme yardstick werd ooit verwoest door brand, maar ook de kleine, schijnbaar onbelangrijke verandering van le grand K baart het ijkwezen zorgen. Het zal niet lang meer duren voordat de cilinder, zoals dat bij andere maten gebeurd is, vervangen wordt door een geschreven formule die elk laboratorium kan volgen.

Ergens is dat jammer.

Het heeft iets aantrekkelijks, te weten dat er een cilinder bestaat, onder drie stolpen in een kluis in een kelder, die alleen met drie sleutels geopend kan worden. Dat er een tastbaar ding is dat je zou kunnen vasthouden – ware het niet dat zulk een onvoorzichtige behandeling de kilo zou besmetten en daarmee de massa van alle zaken ter wereld beïnvloeden. Te weten dat er een punt is om naar toe te gaan, om jezelf te kunnen ijken.

cheeverVerhalen bieden zo’n ijkpunt, een plek waar we onze eigen ervaringen kunnen toetsen aan dat van een fictief personage. In verhalen komen we soms dichter bij de soms pijnlijke werkelijkheid dan in onze alledaagse gesprekken, waarin alles altijd goed gaat en iedereen wel min of meer hetzelfde lijkt. Cheever ontving een dankbare brief van een lezer, wiens eenzaamheid verlicht was door het personage dat droomde over seks met een paard. Zandkorrel voor zandkorrel veranderen verhalen onze ideeën over wat is en wat wat kan zijn. Tegelijkertijd staan we die verhalen – binnen en buiten de literatuur – slechts zelden toe om de complexiteit van de werkelijkheid echt te benaderen. Wordt een persoon of personage al te onvoorspelbaar, dan noemen we dat ongeloofwaardig. Zo gedraagt een moeder/puber/meisje zich toch niet, zeggen we dan, of: dat gebaar is veel te dramatisch voor zo’n saaie man.

Zo zijn wij, allemaal, ijkwezens.

Noot

[1] * Het boekje van Guus Kuijer heet Tin Toeval en de kunst van Madelief, en is het lezen waard voor elke schrijver, al was het maar om de ongeëvenaarde techniek van titels kiezen die Madelief ons aanbeveelt.

————————————–

Wytske Versteeg herfstWytske Versteeg (1983) publiceerde de romans Boy (2013) en De wezenlozen (2012) en het non-fictie boek Dit is geen dakloze (2008). Ze won, onder andere, de Serge Heederik Prijs voor filosofisch schrijftalent en de Kwakoe Literatuurprijs. Dit jaar zette zij bovendien de BNG Nieuwe Literatuurprijs op haar naam. In Tirade 455 vind je een kortverhaal van Wytske Versteeg, Overgave. Ze werkt aan een proefschrift en aan haar derde roman.

Volgende week: de tweede Zondagse Gastblog van Wytske Versteeg.

Portret Wytske Versteeg: Eline Spek.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *