Op de allerlaatste dag ging ik naar Jordan Wolfsons solotentoonstelling in het Stedelijk. Deel 1, want zijn solo krijgt vanaf 18 februari een vervolg. Ik moest dit echt gaan zien, zo werd me van verschillende kanten aangeraden, en alle kranten waren er lovend over. De NRC had het zelfs over een regelrecht meesterwerk. Het centrale werk klonk van horen zeggen veelbelovend: een plastic pop van een roodharig jongetje met een maniakale kop, dat door middel van kettingen aan zijn lichaam als een marionet door de ruimte wordt gesmeten, geslingerd, bewogen. Hij heeft een soort laserogen in zijn hoofd waarmee hij de omstanders écht aan kan kijken. Een en ander speelt zich af achter een stalen hekje in een verder witte ruimte.
Terwijl ik stond te kijken zag ik het publiek zich vol verwondering en afgrijzen vergapen aan de kletterende kettingen. Er klonk keihard ‘When a Man Loves a Woman’ van Percy Sledge. Geen wonder dat deel 1 van de solo MANIC/LOVE heet, dat dekt de lading wel. Mijn beschrijving van het kunstwerk dekt de lading overigens ook, want verder is er niets te zien. (Wie het zelf heeft gezien en onder de indruk was… ik ga nu over tot het afkraken. In principe ben ik daar te genuanceerd voor maar soit!) We stonden te kijken naar wat de techniek allemaal vermag en dat is, als op we Wolfson moeten afgaan, heel karig.
Ik zag geen kunst. Techniek, in al zijn beperkingen, dat zag ik, in plaats van een getormenteerd jongetje. De kettingen zijn zichtbaar, de machines die ze aandrijven inzichtelijk, de bewegingen voorspelbaar. De programmatuur erachter was wat onduidelijk – is het nou interactief of niet? – maar wie de moeite nam ongeveer tien minuten te blijven staan kon zien dat het hele verhaaltje weer van voor af aan begon. Exact hetzelfde. De hele Efteling staat er vol mee, overigens met soms nog wel gruwelijker bewegende taferelen dan het marionetje van Wolfson.
Het lachwekkende is dat erachter dit kunstwerk allemaal grote hedendaagse thema’s schuil schijnen te gaan. Het Stedelijk heeft daarom een filmpje gemaakt om een en ander toe te lichten, maar wie ze ook aan het woord laten – conservatoren, Wolfson zelf – niemand brandt zich aan de vraag waar dit werk uitdrukking aan probeert te geven. Er wordt wat gehint op menselijk contact in tijden van social media. De kunstenaar maakt zich er vanaf door te stellen dat hij geen moralistisch kunstenaar is, en dat hij de toeschouwer zonder meer wil onderdompelen in de alledaagse beeldenstroom. In een ander werk doet hij dat ook letterlijk: de mensen bombarderen met de beelden die wij dagelijks op Facebook kunnen zien. Al die dingen zie ik inderdaad als ik Facebook open – dat is geen kunst maken, dat is gebakken lucht voor parfum verkopen.
Terug naar die kermisattractie. De halfslachtige praatjes van het museum en de kunstenaar walsen het jongetje plat, als het niet al zo plat als een dubbeltje was. Iedereen wiens verbeelding nog aangesproken werd, wordt onmiddellijk de lust weer ontnomen zodra je die slagen in de lucht aanhoort. Als je niet over je kunst kunt praten houd dan gewoon je mond. Laat kunst tot de verbeelding spreken, in plaats van die uit te schakelen met alledaagse trivialiteiten en de zogenaamde wonderen der techniek. Het is een goede zaak dat het Stedelijk de bewuste zaal nu aan het leeghalen is. Jammer alleen dat er een nieuw werk van Wolfson in komt.
Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds drie jaar blogt hij voor tirade.nu.