Het privédomein

Een goede vriend zei naar aanleiding van mijn stukjes over de verhuizing dat hij het soms wat te veel inkijk in mijn privédomein vond geven. Hij haalde een gedicht van Piet Gerbandy aan: ‘Wij weten waar u vlees koopt en hoe vaak.’ Moeten wij dat weten? Tja nou, de schrijvers die aan het woord kwamen in Kijken in de ziel bijvoorbeeld waren over die kwestie nogal verdeeld.

Ik heb een natuurlijke voorkeur voor het egodocument. De laatste tijd (her)lees ik onder meer de brieven van August Willemsen en de herinneringen van Paustovski. Het autobiografische werk van deze twee werd gepubliceerd in de onvolprezen reeks Privé-Domein van De Arbeiderspers. De delen die onder die vlag verschenen bevatten brieven, dagboeken, memoires en biografische teksten: je kunt er een schrijver écht mee in de ziel kijken en zo leren kennen.

Maar werkelijk inzicht in een schrijver is tegelijk een utopie. Het laatste deel van Privé-Domein, Brieven uit Genua van Ilja Pfeijffer maakt dat fraai duidelijk (los van de zeer wisselvallige ontvangst). Daan Doesborgh vraagt zich in VN af hoe het nu zit met dit boek: is het een brievenbundeling – echt of bedacht – of een versneden roman? Het antwoord is wat mij betreft dat het alles tegelijk is. Brieven in Genua is echt, nep, waarachtig, ongeloofwaardig, autobio, banter, essayistiek en doorgecomponeerd verhaal.

Pfeijffer pleurt de hele flikkerse bende op één hoop en giet daar brieven van. Hij creëert een ‘schijnduidelijkheid’, zoals Doesborgh het treffend noemt. Pfeijffer belicht hetzelfde probleem van verschillende kanten, in verschillende brieven. Zijn financiën beschrijft hij in een brief aan zijn accountant, vervolgens keren deze op een andere manier terug in een brief aan het Nederlands Letterenfonds. En die passages weer zijn heel anders dan wat hij over geld schrijft in Hoe word ik een beroemd schrijver? Wat waar is zullen we kortom niet weten.

Wat Brieven in Genua ook laat zien is hoezeer de klad in Privé-Domein is gekomen. Pfeijffer neemt de uitgever die begonnen is met de egodocumenten-inflatie, Ronald Dietz, in zijn brieven genadeloos op de hak. Vanaf de late jaren negentig zorgde Dietz ervoor dat jongere Nederlandse auteurs op bestelling een Privé-Domeindeel gingen schrijven (Giphart, Wieg). Daarvóór ging het om werken die als uit zichzelf waren ontstaan. Pfeijffer maakt er geen geheim van dat hij vier jaar aan het boek heeft gewerkt, zoals gepland. Er staat zelfs een brief in aan zijn uitgever, die gaat over het schrijven van het brievenboek dat we nu kunnen lezen en waardoor we nu des te meer in het duister tasten over de aard van dit boek.

‘Moeten wij dat weten?’ zou ik liever veranderen in: ‘Kunnen wij dat weten?’ Bij Pfeijffer weet je het nooit, bij Jeroen Brouwers ook niet. En wanneer ik schrijf dat ik aan het verhuizen ben, of dat ik een bepaald boek in een bepaald huis heb gelezen, wie zegt dan dat dit werkelijk zo is? Misschien blijf ik wel waar ik ben, reizend door mijn kamer, alles belevend achter het bureau. Laat ik in dit geval maar een slag om de arm houden ook.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds twee jaar blogt hij wekelijks voor tirade.nu. Hij ziet er overigens anders uit dan hij eruitziet.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.