Deel XII van de correspondentie Gerrist-Brands, Brands-Gerrist:
ik hoorde van de organisator dat je deze zomer gaat voorlezen in de oude kerk in Groede. Tot nu toe heb ik je geschreven over mijn tijd in Zeeland, die zich dus deels daar in Groede afspeelde. En zeker in die kerk: mijn opa en oma zijn er getrouwd en begraven, mijn moeder en haar broers gedoopt, getrouwd. Mijn Zeeuwse familiegeschiedenis begint en eindigt daar.
Mijn oma heeft nog net meegekregen dat ik op de kunstacademie zat, waar ze trots op was. Ze schilderde niet onverdienstelijk, wel heel traditioneel. Haar mooiste schilderij dat ik nu bij mij thuis heb hangen vond ze ‘mislukt’. Omdat het niet lijkt. Het is een prachtig schilderij.
In die kerk van Groede vertelde ik op mijn oma’s begrafenis wat over haar, hoe ze me ooit toevertrouwde dat ze zich graag had ontwikkeld en wilde studeren, maar dat de tijd waarin ze leefde dat onmogelijk maakte. Ze werd daarna, eerlijk gezegd, een moeilijke vrouw, behalve tegen haar kleinkinderen.
Toen ik puber was sprak ik iemand die de haren knipte van bejaarden. Ze vertelde me hoe die mensen tijdens het haren wassen steeds hard met hun hoofd tegen haar handen duwden, in de hoop op een massage, omdat niemand hen meer aanraakte.
Vanaf die tijd, in haar laatste jaren, omhelsde ik mijn oma vaak, en hield ik haar handen vast als ik met haar praatte. Het maakte haar zachter. Ik had er nog nooit over nagedacht dat niemand moeilijke oude mensen nog zachtjes aanraakt, en dat dit wel eens een simpele oplossing kan zijn als de echtgenoot is overleden.
Twee jaar geleden stond ik na tien jaar weer opnieuw in die kerk, en nu dan poëzie voor te lezen op hetzelfde festival waar jij gaat lezen.
Ik weet nog steeds niet precies wat er door me heenging. De geur, de pastorie waar we koekjes aten, de prachtige stenen vloer, dat was er nog. De harde banken waar ik met mijn opa en oma in zat tijdens de preken waren weg, net als het balkon voor de organist, waar mijn zus en ik mochten komen omdat mijn familie met hem bevriend was.
Ik kom denk ik weer uit bij Armando, dat ik ergens boos was dat er niks meer te zien was van wat zich daar heeft afgespeeld. Alleen in dit geval omdat het me allemaal zo dierbaar is.
Graag zou ik met je teruggaan naar jouw dorp, de IJssel, het bos. Vertel me eens, wat voor dorp was het? Voelde je je daar thuis? En hoe is dat, als je nu teruggaat?
Trouwens ben ik niet humeurig van de zwangerschap. Wel staat het water vaak in mijn ogen, terwijl ik gewoon bezig ben een half bruin te kopen. Duidelijk dat dit de hormonen zijn dus.
Hartelijke groet,
Annemieke
————————————————————————————————————————————————–
Dag Annemieke,
ken je Under Milkwood van Dylan Thomas? Ik heb dat hoorspel ik weet niet hoe vaak gelezen en beluisterd. Toen ik het op m’n veertiende voor het eerst las werd het dorp van Thomas al snel mijn gehucht.
Het was mijn gehucht.
Ik ken delen uit mijn hoofd.
To begin at the beginning, opent Thomas en laat ik daarom beginnen met de buren die rechts van ons woonden. Tussen de huizen overigens een flink weiland.
Voskamp heette de familie. Hij had bij de spoorwegen gewerkt en sleet zijn gepensioneerde jaren achter het raam. De hele dag. Hij keek naar de spoorwegovergang. Ik verzin dat niet. Ik heb geen fictie nodig om van Voskamp een personage uit Under Milkwood te maken.
Op een dag kreeg hij nieuwe buren aan de overkant die een aarden wal om hun huis aanlegden. God mag weten waarom, Voskamp was er in elk geval niet blij mee: hij was zijn uitzicht op de overgang kwijt, zijn herinnering aan zijn werk.
Hij raakte aan de drank.
Zo heftig zelfs dat hij zijn vrouw begon te mishandelen.
Wij kwamen dat te weten omdat zij vlak na een jaarwisseling rond middernacht ons erf op vluchtte en tegen mij – die verbaasd de deur opende voor een oude vrouw in een smetteloos witte nachtjapon – zei dat ik mijn vader moest roepen.
Ook met deze scene had Dylan Thomas wel raad geweten.
Over het incident werd niet meer gesproken. Ook niet door ons die overigens sinds jaar en dag ruzie hadden met de Voskamps die ook weer ruzie hadden met boer Boesveld die een eind verderop woonden.
Hoe onze ruzie was ontstaan was iedereen vergeten.
De ruzie tussen Voskamp en Boesveld was naar het schijnt ontstaan nadat de een de ander niet had bijgestaan toen een koe in nood geraakte omdat het kalven niet verliep zoals verwacht.
Op een mooie zomeravond zag ik voor het eerst dat ze ruzie hadden, waarna mijn grootvader de bron verduidelijkte. Boesveld stapte voor het huis van Voskamp van de fiets en maakte een resoluut gebaar: hij deed alsof hij zijn keel doorsneed. Hij herinnerde Voskamp aan de dood van diens broer die zich van het leven had benomen. Voskamp balde zijn vuist.
Op feestavonden waarop iedereen aanwezig was werd er over dit soort conflicten hartstochtelijk gezwegen.
Under Milkwood maar dan anders.
Wat me doet denken aan een verhaal dat Imme Dros, kinderboekenschrijfster en vertaalster van Homerus, me ooit vertelde. Ze werd geboren op Texel, ging naar het gymnasium in Den Helder naar ik meen en werd gegrepen door Homerus omdat ze zijn wereld begreep: visnetten.
Wanneer ging jij voor het eerst naar een grote stad?
vrgr
Wim