Huis

Het is dinsdagavond en al laat en even sta ik te kijken naar de jongen die zit en opzij zakt, zich opricht, opzij zakt, de kapuchon van zijn jas ver over zijn hoofd getrokken. Ik kijk omdat ik hem niet hier verwacht in deze slaperige buurt, hier bij het water naast het zeilschip dat nooit ergens meer naar toe zal gaan. Ik kijk en zeg niets en liefst zou ik willen doorlopen, ik heb die avond geen ruimte over voor iets of iemand anders. Maar ik vraag of ik iets voor hem doen kan en hij schrikt op: ‘Wat? Wat dan?’

Ja, wat dan.

Ik blijf staan, we praten.OLYMPUS DIGITAL CAMERA Zijn korte termijngeheugen is kapot; hij werd als kind te hard geslagen. Hij vertelt over de spoelkeukens waarin hij heeft gewerkt, de instellingen waar hij is wegggelopen, de koeien en de paarden die hij vroeger kende. Over de kaarten die hij kreeg om de weg  te kunnen vinden die hij niet begreep en over de kamelen die hij knuffelde bij circus Renz, als hij de kans kreeg.

Wanneer ik niet meer weet wat ik kan zeggen vraag ik of ik hem iets warms kan brengen. Het is koud buiten, de nachtopvang al lang gesloten, mijn eigen huis is warm. Ik denk erover na om hem een bed aan te bieden, dat zou het beste zijn, dat zou ik moeten doen.

Maar er zijn teveel angstaanjagende verhalen, teveel waarschuwende stemmen in mijn hoofd en vooral ben ik moe en hunker ik ernaar om weer alleen te zijn. Dus luister ik naar dat wat mensen graag gezond verstand noemen, wat in dit geval koud en een leugen is. Dus warm ik chocolademelk op en slaag er niet in mezelf wijs te maken dat het meer is dan een leeg gebaar om mijn eigen geweten te sussen. Ik zoek naar adressen in mijn woonplaats, de organisaties waar hij terecht zou moeten kunnen. Nog terwijl ik hun informatie scan weet ik dat hij dit nooit zal redden, dat wat verwacht wordt veel en veel en veel te ingewikkeld voor hem is.

Ik schrijf wat adressen op in grote, duidelijke letters en vul de thermoskan met chocolademelk en natuurlijk is hij verdwenen als ik terugkom met mijn thermoskan en mijn schijnheiligheid, het bankje leeg, zelfs de kartonnen doos waarop hij zat verdwenen. Misschien geloofde hij nooit dat ik terug zou komen, of was hij al lang weer vergeten wat ik had beloofd.

‘Ik haal wat warms voor je’, had ik tegen hem gezegd, ‘Ik kom terug, maar ik moet  even –’

En vriendelijk had hij mijn zin aangevuld. ‘Naar huis.’

 

 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *