Huis en boek

In Het Parool stond altijd een rubriek onder de kop ‘wooncarrière’. Amsterdammers vertelden daarin over de huizen die ze in de loop van hun leven hadden bewoond. De krant maakte er dan een uitgebreid plattegrondje bij. Soms leverde het ook een bekentenis op, bijvoorbeeld wanneer zo iemand helemaal niet oorspronkelijk uit Amsterdam kwam terwijl je je dat haast niet kon voorstellen. Of dat er dingen werden opgetekend als ‘Ik ben en blijf een Zaans arrebeierskind’, uit de mond van een vastgeroeste grachtengordelbewoner.

Inmiddels ben ik toe aan mijn vijfenhalfde* onderkomen in de stad. Tijd voor een tussenstand – beginnend met de mededeling dat ook ik niet oorspronkelijk uit de hoofdstad kom – een tussenstand niet zozeer van huizen als wel van boeken. Hoe las ik mijn weg door Amsterdam? Een selectie.

Mijn eerste plek was een schots en scheef kamertje op de Zeedijk, tweehoog achter, schuin boven de Casablanca (karaokebar) maar met het mooist denkbare uitzicht. Op een plank die elk moment naar beneden kon komen had ik een rijtje boeken, maar meer nog had ik stapels van de bibliotheek, maar kwam er nooit toe ze te lezen. Er was het jaar dat ik er woonde slechts een schrijver die ik, studiegewijs, las: Plato. Te zien aan mijn uitgave van het Symposium waarop iemand destijds rode wijn morste, deed ik dat met veel plezier.

In een Nieuw-Westse buitenwijk begon ik aan Moby-Dick. Ik las het uit op een strand van een waddeneiland tijdens een hittegolf.

Op de boot in de Amstel las ik Het Martyrium van Elias Canetti. Het verhaal staat symbool voor de onderdrukking van intellectuelen aan de vooravond van de WOII in Duitsland. Mij blijft het vooral bij vanwege de ‘salamitactiek’ waar het boek om draait: de inwonende huishoudster neemt steeds een spreekwoordelijke vinger van de professor voor wie ze werkt, en eindigt met de hele hand. Het werd een symbool voor mijn tijd daar. Hij steekt uiteindelijk zijn bibliotheek in de fik; ik verhuisde.

Terug binnen de grachtengordel, Waterlooplein, bevond ik met tussen toeristen, marktkooplui en Mossad-agenten. Los en vast las ik Oorlog en vrede van Tolstoj én De broers Karamazov van Dostojevski, deels professiegewijs, waarna ik het jammer vond dat ik beide nu nooit meer voor het eerst kan lezen. Maar een van de belangrijkste was ‘Reis door mijn kamer’ van Maarten Biesheuvel – geen boek maar een verhaal – omdat het net zo compact is als mijn kamer was.

Nu ik weer verder trek denk ik aan reizen door de belsotenheid van een kamer. Verhuizen brengt je misschien ergens anders, maar binnenshuis kan ik des te verder reizen. Of zoals Biesheuvel zegt: ‘Ik zou in een vliegtuig kunnen stappen en naar Sjanghai vliegen, ik zou scheep kunnen haan en naar Port Churchill in de Hudsonbaai varen, ik zou in een auto kunnen stappen en naar Parijs rijden. (…) Ik ga niet reizen. (…) Wat doet het ertoe hoe groot het heelal is als mijn kamer voor mij al zo belangwekkend is?’

* Het halfje is het huis waar ik af en toe op pas. Ik probeer er zo lokaal mogelijk te lezen, in casu met de Oude Pijp als decor. Mijn eeste poging was Pijpelijntjes van Jacob Israël de Haan. Een vervelend boek waarvan beide hoofdpersonen mij al na een paar bladzijden danig de keel uithingen. Ik stapte over op het herlezen van Van der Heijdens Het Hof van Barmhartigheid: Albert Egberts woont als kraker in de Van Ostadestraat en geeft en passant prachtige beschrijvingen van de buurt.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds twee jaar blogt hij wekelijks voor tirade.nu. Hij ziet er overigens anders uit dan hij eruitziet.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.