In it to Guinness

De afgelopen dagen was ik met mijn goede vriend Colin op pad. We slenterden door zijn geboortestad Dublin, en gingen langs het huis waar Bram Stoker gewoond heeft.

Ik wilde al lang meer over de schrijver van Dracula weten, en daarom deden we ook Marsh’s library aan, een instituut uit 1707 met een indrukwekkende collectie. Vuistdikke eikenhouten planken hingen door van de leergebonden standaardwerken en ik dacht aan mijn Nadim (11), die hier in alles Harry Potterheid zou zien.

Sue, vice-hoofd van het instituut, leidde ons licht blozend rond en toonde een logboek waarin te zien was welke boeken over Transsylvanië Bram op welke data inzag. Gedurende het weekend – Colin had een aantal werkafspraken zonder mij – herlas ik Dracula en verbaasde me meer dan ooit over de kracht van Stokers beelden nu ik wist dat hij al zijn informatie over de streek uit boeken had.

‘Dracula is een schoolvoorbeeld van gesublimeerde seksualiteit,’ zei ik toen we op maandagmiddag achter een Guinness zaten in Cols favoriete Slattery’s. Hij was de hele ochtend onderweg geweest en met de nodige vaart binnengekomen, maar na zijn eerste slok leek al die drukte van hem af te glijden.

Het blijft me verbazen hoe de mensen hem – Colin is acteur en nogal herkenbaar – met rust laten. Hij hoeft daar geen moeite voor te doen, gaat overal zonder begeleiding heen en oogt heel open.

Misschien, dacht ik, herkennen ze hem niet omdat zijn haar wat langer is. Maar zo’n beetje elke tweede gast die binnenkwam knikte naar mijn vriend, die teruggroette alsof hij deze drinkers dagelijks zag. Niemand wilde met Col op de foto en niemand staarde. Het tweede rondje Guinness werd ons aangeboden door een paar mannen op de hoek van de bar, waarvan er eentje Colins oude buurman uit de wijk Castleknock bleek.

Col vroeg of de mannen bij ons wilden komen staan en ik ontdekte waar zijn gevoel voor humor vandaan komt. Meer dan een uur lang werd mijn maat liefdevol afgezeken op zo’n hilarische manier dat ik meermaals een slok Guinness over de vloer sproeide. Toen de mannen doorkregen dat ik een stootje kan hebben, namen ze mij ook te grazen, en al snel had ik pijn in mijn zij van het lachen.

Het leek ze te verbazen dat de Nederlander kon incasseren én uitdelen; er werd op mijn rug geklopt en ik kreeg een Jameson naast mijn Guinness. Mijn Iers-Engels schoot vooruit toen ik doorkreeg dat je bij het praten je tanden opeen moet houden, zoals een buikspreker dat doet.

We besloten een kebab te halen op de hoek en wachtten op onze broodjes aan een barretje met lage krukjes. Buiten liepen heksen voorbij, superhelden, trollen en tovenaars. Vanavond zou Samhain – het Ierse Halloween – feestelijk eindigen.

‘Wat zei je nou over Dracula en seks?’ vroeg mijn vriend, en trok zijn donkere wenkbrauwen op. Als Colin dat doet dan vormen ze een soort harig dakje boven zijn ogen en moet ik altijd denken aan zijn rol als onnozele hitman in die film in Brugge. Ik kreeg de slappe lach, maar legde niet uit waarom. Col was daar prima mee.

Onze broodjes kwamen. In stilte aten we, turend naar de gekostumeerde Dubliners. Omdat we al lang vrienden zijn, kunnen we even goed samen zwijgen als lachen en lullen.

We gingen naar een pub waarvan ik me de naam niet herinner, en daarna nog naar twee andere. Steeds als mijn glas bijna leeg was, kwam Col met een nieuwe emmer Guinness aan. We stonden buiten voor The Palace Bar toen een witte Vauxhall met sportstrepen voor ons stopte. De bestuurder leunde over de bijrijdersstoel heen en draaide het raampje handmatig naar beneden.

‘Youse lads want to come with?’ vroeg een breed grijnzende twintiger in samoeraikostuum. Vanaf de achterbank werd hij gepord door twee meiden met rode koppen. Ze gierden van het lachen.

Col stapte naar voren en zette zijn pint op het dak van de Vauxhall. ‘And where’d we be going?’

‘Puca festival,’ zei de twintiger, die me een beetje aan die onnozele van Trainspotting deed denken. Spud, bedacht ik toen ik naast hem zat, zoekend naar een veiligheidsgordel die afgesneden bleek. Col zat tussen de meiden op de achterbank en probeerde ze op hun gemak te stellen, maar hun giechelen had plaatsgemaakt voor een bijna snijdbare verlegenheid.

Na een kwartierje of een halfuur of een ruim uur rijden parkeerde Spud op de afgesloten toegangsweg van een lintdorpje. We stapten uit en volgden de dorpsstraat naar een ruïne van grijs steen die me net teveel aan Playmobil deed denken. Verkleed volk stond in groten getale om laaiende vuren heen. We werkten ons naar voren, keken een tijdje naar jongleurs en vuurspuwers en waadden daarna verder door de menigte.

Toen ik dacht dat ik de rest was kwijtgeraakt in een smal straatje greep iemand mijn pols en werd ik een steeg in getrokken. Het was Col, die gebaarde dat ik me naast hem op moest stellen, met mijn rug tegen de muur. Toen hij er zeker van was dat de anderen voorbij gekomen waren, volgden we de steeg verder. Er bleek een pub op de hoek te zitten, waar Colin zonder overleg naar binnen stapte. Ook hier lieten de mensen hem met rust.

We vonden twee lege barkrukken en bestelden biertjes temidden van elven, eenhoorns, orks en ridders. Een mollige vrouw in een zuurstokroze japon deejayde met één platenspeler. Edge of Heaven, Living on a Prayer, Paradise by the Dashboard Light. De geïmproviseerde dansvloer liep vol kinderen en vijftigplussers.

‘Dus wat je zegt,’ schreeuwde Col in mijn oor, ‘is dat die Stoker eigenlijk een geilneef was, maar dat verpakte als bloeddorst?’

Ik knikte en merkte dat ik dat te hevig deed, als een echte dronkeman. ‘Incoming,’ zei ik. ‘Elf uur.’

Schuin voor ons, op een paar meter afstand, stond een kleine bejaarde dame met een zwart-witte pruik en een lijkbleek gezicht. Knalrode lipstick was wat onhandig aangebracht op en over haar lippen, en het duurde een paar tellen eer ik snapte dat het hier om Cruella de Vil-verkleding ging.

De dame had een vol glas cider vast, die bij haar a-ritmische heupwiegen over de rand klotste. Ze sloot haar ogen even en opende ze weer, leek moed te verzamelen. Toen ze onze kant op kwam dronk ik mijn glas snel leeg; ik wilde Col weer mee naar buiten trekken, maar hij hield me tegen.

‘Het is oké, man,’ zei hij. ‘Misschien wil ze gewoon even kletsen. We hoeven toch niet onaardig te zijn?’

En dat, dacht ik terwijl Cruella naderde, is dus waarom deze gozer mijn vriend is.

Zonder Col maar één keer aan te kijken kwam ze voor me staan en hield stralend een handje naar me op. Een niet mis te verstane uitnodiging – een vriendelijke opdracht, eigenlijk – om met haar te dansen op Chris Isaaks Wicked Game.

‘I asked her to play this one,’ riepfluisterde Cruella in mijn oor. ‘Been looking at you ever since you stepped in with that fella with the eyebrows.’

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.