Kunstmatige domheid – De komst van de filosofische roman (III/V)

Tati

Eerst is het woord aan Rudy Kousbroek:

‘Zoals al eerder opgemerkt is ongeletterdheid niet iets waar de mensen mee te koop lopen. In iedere concertzaal bestaat het publiek voor een zeker percentage uit onmuzikale mensen. Van alle schilderijen in privébezit bevindt zich een zeker percentage in de huizen van mensen die in hun hart geen boodschap hebben aan beeldende kunst. Er zijn maar heel weinig mensen die zich erop laten voorstaan dat zij nooit lezen. Maar in zogenaamd beschaafd gezelschap kan iemand rustig zeggen: ‘Voor de exacte vakken had ik op de middelbare school altijd een onvoldoende.’ Dat is niet alleen geen schande, maar zelfs een soort eer. Als gevolg van bepaalde tradities en mythes denken veel mensen dat tekortkomingen op dat gebied niet wijzen op een gebrek aan intelligentie, maar integendeel juist op begaafdheid op een ander terrein: ‘goed in talen’ is een veelgehoord voorbeeld.

Mij persoonlijk is daarvan nooit iets gebleken. Zelfs in de korte periode dat ik het beroep van wiskundeleraar heb uitgeoefend merkte ik algauw dat de uitblinkers in mijn klas ook uitblonken in alle andere vakken; niet alleen in wiskunde maar ook in talen, zowel in natuurkunde als geschiedenis. Ook het omgekeerde was onmiskenbaar: de uitgesproken domkoppen uit mijn klas waren overal dom in, niet alleen in de exacte vakken. Het probleem is de middenmoot, het grote gebied ertussenin, de leerlingen met een gemiddelde, dat wil zeggen behoorlijke maar niet uitzonderlijke intelligentie. Dat zijn degenen die het vatbaarst zijn voor modes en mythes in termen van ‘alpha’ en ‘bêta’, onder hen leeft het sterkst het geloof dat iemand die goed is in alphavakken noodzakelijkerwijze slecht in bêta-vakken moet zijn. En er zijn ook al vroeg aanwijzingen dat hun houding tegenover de exacte vakken niet beperkt blijft tot onverschilligheid; integendeel, Shaws opmerking is er precies zo op van toepassing: ze haten het, met een bittere en boosaardige haat [‘It is a mistake to think that so-called inartistic people are merely indifferent to art: they hate it, with a bitter and malicious hatred.’ M.K.].

Nu is dat naar mijn overtuiging een voorbeeld van aangeleerd gedrag, op de manier waarop bijvoorbeeld racisme dat is: het berust op analoge wijze op het cultiveren van vooroordelen, op een zich selectief afsluiten voor bepaalde evidenties, en de gevolgen zijn vrees ik ook niet minder rampzalig.

Ik bedoel niet alleen dat een grote groep mensen zich daarmee al a priori afsluit voor iets dat zonder die vooroordelen toegankelijk voor hen zou zijn, namelijk de beginselen van wiskunde en de natuurwetenschappen; ik heb in dat verband weleens gesproken van kunstmatige domheid, en dat is het werkelijk: een gecultiveerde beperktheid die van echte domheid soms heel moeilijk is te onderscheiden.

Maar waar het vooral om gaat is dat het voornamelijk mensen uit diezelfde groep zijn, die in de sleutelposities van onze samenleving terechtkomen, en dat zij het zijn die beslissen over het gebruik dat gemaakt wordt van de voortbrengselen van diezelfde kennis die voor hen ontoegankelijk is gebleven.

Zij doen dat, zoals verwacht kan worden, met desastreuze gevolgen, maar bovendien met een schrikbare arrogantie. Dat is wat hen zo gevaarlijk maakt: niet zomaar onbekwaamheid maar onbekwaamheid plus de overtuiging het beter te weten, onbekwaamheid plus arrogantie.’

Rudy Kousbroek, Kunstmatige Domheid, opgenomen in Einsteins Poppenhuis, essays over filosofie (I), Meulenhoff (1990; p.42/43).

 

Lees je door de wat autoritaire, vijandige, gepantserde, badinerende, steile toon heen – de toon waarmee Kousbroek hier de verdenking op zich laadt dat hij primair zijn eigen superieure 360-graden-intelligentie wil etaleren (of suggereren) en dat het stichten, steunen of stimuleren van anderen hem onverschillig laat (wie kaatst kan de bal verwachten; ook postuum; en met topspin) – dan begrijp je dat de komst van de Filosofische Roman niet alleen een grote inspanning van de literair auteur vraagt/vroeg/zou vragen, maar ook schreeuwt om een publiek dat the taste heeft acquired, of minstens intellectueel bij machte is, zo’n roman te appreciëren.

Weinig vaten zijn zo communicerend als de auteur en de lezer van de Filosofische Roman.

Of niet?

Kun je die vraag misschien pas beantwoorden als je hebt uitgevogeld wat een Filosofische Roman is?

Wordt vervolgd.

 

Tirade!’

‘Lezeres! Wat zie je d’r prachtig uit!’

‘Je bent te laat.’

‘Sorry, ik heb. Het was… wat zie je d’r prachtig uit!’

‘Niet!’ (bloos, bloos)

‘Betoverend! Verrukkelijk!’

‘Ik heb de hele dag voor de spiegel gestaan.’

‘En niet tevergeefs… het lijkt wel of je oorbellen in hetzelfde atelier zijn ontworpen als je jurk en je schoenen en je – ’

‘Dat stuk van Kousbroek doet me denken aan dat mailinterview dat Dave Eggers in 2003 had met David Foster Wallace.’

‘Dat ken ik niet.’

‘Stond destijds in The Believer.’

‘…’

‘Ik moest vooral aan deze passage denken:  ‘We live today in a world where most of the really important developments in everything from math and physics and astronomy to public policy and psychology and classical music are so extremely abstract and technically complex and context-dependent that it’s next to impossible for the ordinary citizen to feel that they (the developments) have much relevance to her actual life. Where even people in two closely related sub-sub-specialties have a hard time communicating with each other because their respective s-s-s’s require so much special training and knowledge. And so on. (…)  It might be that one of the really significant problems of today’s culture involves finding ways for educated people to talk meaningfully with one another across the divides of radical specialization. That sounds a bit gooey, but I think there’s some truth to it. And it’s not just the polymer chemist talking to the semiotician, but people with special expertise acquiring the ability to talk meaningfully to us, meaning ordinary schmoes. Practical examples: Think of the thrill of finding a smart, competent IT technician who can also explain what she’s doing in such a way that you feel like you understand what went wrong with your computer and how you might even fix the problem yourself if it comes up again. Or an oncologist who can communicate clearly and humanly with you and your wife about what the available treatments for her stage-two neoplasm are, and about how the different treatments actually work, and exactly what the plusses and minuses of each one are. If you’re like me, you practically drop and hug the ankles of technical specialists like this, when you find them. As of now, of course, they’re rare. What they have is a particular kind of genius that’s not really part of their specific area of expertise as such areas are usually defined and taught. There’s not really even a good univocal word for this kind of genius—which might be significant. Maybe there should be a word; maybe being able to communicate with people outside one’s area of expertise should be taught, and talked about, and considered as a requirement for genuine expertise.…

‘Jezus… dat je dat uit je hoofd kent.’

‘Ik heb een fotografisch geheugen.’

‘Maar blijkbaar onthoud je dus ook teksten.’

‘Moet je nog meer tikken?’

‘Nee, ik ben klaar voor vandaag. Zullen we gaan?’

‘Waar naartoe?’

‘Naar de echte wereld.’

‘…’

‘We vullen een koffer met papieren boeken… we smeren broodjes, maken thermoskannen met koffie en thee en dan pakken we de nachttrein naar het zuiden.’

‘Florence.’

‘Rome.’

‘Syracuse!’

Verantwoording: bij het overtikken van bovenstaand Kousbroek citaat zijn, om de leesbaarheid vanaf het scherm te vergemakkelijken, alinea’s door witregels van elkaar gescheiden.

 

Tirade – de naam zegt het eigenlijk al.

 

Fotograaf Jacques Tati: onbekend.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *