Kwestie van perspectief

We zijn wel wat gewend in de romankunst. De onbetrouwbare verteller kennen we al – dus dat je als lezer er op zeker moment achterkomt dat wie het verhaal vertelt gewoon niet te vertrouwen is (Pale Fire, Nabokov), –  een misschien geesteszieke verteller (Don Quichote, Cervantes)  de autist als verteller (The Incident with a Dog by Night Time Mark Haddon). Het schilderij  als verteller (Specht & zoon, Willem-Jan Otten) en de reeks is schier eindeloos. In een eeuw of tien romankunst heeft een lange rij schrijvers zich afgevraagd welk perspectief te kiezen. In Ian McEwan’s Nut shell is het de ongeboren baby.

McEwan is zo’n schrijver die je blijft volgen als je ooit met hem begonnen bent, hij schreef aardige boeken (Enduring Love, Sweet Tooth), heel goede  (Atonement, On Chesil Beach, The Children Act) en een briljant boek (Saturday).

Een van de kwaliteiten van McEwan is de economie van zijn vertelling, waardoor hij plaats overhoudt voor boeiende terzijdes.

‘She reaches up to a cupboard for the tin of ground coffee and the filter papers, runs the cold-water tap, fills a jug, fetches a spoon. Most of the cups are clean. She sets out two. There’s pathos in this familiar routine, in the sounds of homely objects touching surfaces. And in the little sigh she makes when she turns or slightly bends our unwieldy form. It’s already clear to me how much of life is forgotten even as it happens. Most of it. The unregarded present spooling away from us, the soft tumble of unremarkable thoughts, the long-neglected miracle of existence. When she’s no longer twenty-eight and pregnant and beautiful, or even free, she won’t remember the way she set down the spoon and the sound it made on slate, the frock she wore today, the touch of her sandal’s thong between her toes, the summer’s warmth, the white noise of the city beyond the house walls, a short burst of birdsong by a closed window. All gone, already.’

Ik vind dat deze passages de kracht van McEwans schrijven uitmaken. Ze zijn precies, origineel, veelzeggend. Wat ik opvallend en misschien heel knap vind, is dat McEwan met zijn keuze voor dit ongewone perspectief niet op de loop gaat. Zoals ik zelf bijvoorbeeld zou doen. Ik kom nu al enige dagen niet tot rust door gedachten over wat ie allemaal had kunnen doen met deze denkende baby die getuige is van de moordplannen van zijn moeder en haar minnaar op zijn vader.

Wat McEwan wel deed: hij heeft de baby veel kennis gegeven doordat hij meesluistert naar radioprogramma’s en podcasts. De baby hoort natuurlijk de gesprekken van moeder en minnaar, hij hoort de hartslag van de moeder dus weet wanneer ze bang is. Hij wordt dronken als de moeder teveel drinkt. Hij ergert zich aan de seks die hij moet ondergaan, met dat Ding dicht bij zijn hoofd…

Wat McEwan niet deed is vooral in het verhaal handig gebruik maken van wat de baby verkeerd ziet of misinterpreteert, hoewel dat héél uitdagend is voor de schrijver, lijkt me. En dat had de roman echt knap gemaakt.

Maar misschien is echt knap wel niet de bedoeling. McEwans pleidooi voor het gewone en het dagelijkse is wellicht veelzeggend: er is in wat er al dagelijks verdwijnt zoveel bewonderenswaardigs, the unregarded present spooling away from us, the soft tumble of unremarkable thoughts, the long-neglected miracle of existence, dat de schrijver misschien niet moet proberen al te knap en geniaal door te denken. Maar ik blijf maar scenario’s bedenken. Wat bijvoorbeeld als…

——————–

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade.

Is momenteel (niet slecht qualitate qua) zeer enthousiast over: Marijke Schermer Noodweer, Gilles van der Loo Het jasje van Luis Martín en Joseph Mitchell McSorley’s wonderbaarlijke Saloon (vertaling Dirk-Jan Arensman).

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.