Leven op de kaart

Voor mijn werk reis ik ongeveer één keer per week in de trein van Amsterdam-Zuid naar Groningen. Ik ben zo gewend aan de rit dat ik ouderlijk glimlach als ik medepassagiers bij de Oostvaardersplassen verbaasd uit het raam zie kijken naar de Flevolandse woestenij. Als ik op mijn laptop aan het werk ben kan ik aan de het gevoel van bochten en de wissels bepalen of we door Meppel of Hoogeveen schieten.

Er is maar één punt waar ik altijd blijf opkijken. Als je Zwolle indraait en de IJsselbrug vlak voor de Hanzestad oprijdt, kan je rechts een grote groene berg zien. Het is het noordelijkste puntje van de Veluwe, een scherp baken dat je met iets van overdrijving een IJsselklif zou kunnen noemen. Het grote, centraal-Nederlandse natuurgebied begint (of eindigt) hier zo abrupt, net zoals je op weg naar de Alpen vlak voor München plots een muur van toppen ziet opdoemen.

Ik houd op een bijna schaamteloos patriottische wijze van Nederland, maar dat is vooral om geografische redenen. Het leuke is, vind ik, dat je met wat topografische kennis vanuit de trein of de auto de overgangen tussen landschappen en gebieden zelf kan waarnemen. Er gebeurt niks dat geleidelijk gebeurt. Nederland is een puzzel van kleine, goed herkenbare streken, zoals de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed in een recent project probeert duidelijk te maken.

Na Bergen op Zoom stort de trein zich van de Brabantse katholieke zandgronden in een paar kilometer omlaag naar de Zeeuwse, protestantse klei – je zíet het einde van een cultuurgebied. De kathedraaltoren van Antwerpen kan je bij helder weer in de verte onderscheiden. Tussen Utrecht en Arnhem beklimt de intercity de Utrechtse heuvelrug, daalt af in de Gelderse Vallei, beklimt de Veluwe en daalt weer af naar de Nederrijn – met stops, in een halfuurtje. In Groningen en Friesland zijn de torens van de hoofdsteden tot in verre hoeken van de provincies te zien. Op de Hollandse Brug, tussen Flevoland en Noord-Holland, zie je alles tussen Amsterdam-West en Amersfoort.

In bus 74 van Emmen naar Stadskanaal rijd je een aantal kilometer precies op de grens tussen de welvarende Drentse zandgronden links en de armere voormalige veenkoloniën rechts. Aan je linkerhand bolt het landschap op, rechts zie je alleen maar lijnen. In de Intercity Direct tussen Schiphol en Rotterdam heb je een fantastisch uitzicht op de skyline van Den Haag, waarmee je gelijk praktisch de halve Randstad in één oogopslag kan zien – terwijl de trein op kilometers van de Hofstad passeert, juist omdat dat een omweg(!) zou zijn.

Zo kan je nog eindeloos doorgaan. Het mooie, vind ik, is dat het allemaal zo’n intense, overzichtelijke kénbaarheid uitstraalt. Door het land reizen is hier als op de kaart kijken; is op de kaart léven. In Nederland verhoud je je bijna altijd tot een andere plek, zie je de grenzen van gebieden en streken, verandert het landschap (en daarmee niet zelden het accent, de tradities, de religie, ga zo door) voor je ogen, soms in niet meer dan een paar minuten. Het voelt voor mij vaak alsof je een beetje boven het terrein hangt, omdat je bij de geringste verhoging (een enkele keer is op je fiets zitten genoeg, vaker werken spoorbruggen het best) al halve landsdelen kan overzien.

Lange tijd wilde ik piloot worden, puur om het overzicht over de wereld te kunnen hebben. Die behoefte voel ik nog nauwelijks: het leuke van Nederland is juist dat je vaak op de grond al weet hoe de luchtfoto’s eruit zien.

DSCF1367Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994) is freelance journalist. Momenteel is hij correspondent Noord-Nederland bij NRC Media en volgt o.a. de ontwikkelingen rond de gasproductie in de provincie Groningen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Foto van Milo van Bokkum
Milo van Bokkum

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.