Mijn Indonesische jaren: Pramoedya Ananta Toer

In juli 1982 werd ik door het Ministerie van Onderwijs & Wetenschappen uitgezonden als docent in de Nederlandse taal, literatuur en geschiedenis aan de Universitas Indonesia in Jakarta. Kort na mijn aankomst in Indonesië belde ik Pramoedya Ananta Toer (1925-2006), de belangrijkste schrijver van Indonesië wiens naam figureerde op kandidatenlijstjes voor de Nobelprijs. Tegelijkertijd was hij in eigen land omstreden. In oktober 1965 was hij gearresteerd wegens zijn betrokkenheid bij de schrijversbond Lekra – het Instituut voor Volkscultuur – die banden had met de PKI, de Indonesische communistische partij.

Pramoedya had Lekra’s opvatting uitgedragen dat schrijvers moeten strijden tegen sociaal onrecht en machtsmisbruik. Tegelijkertijd had hij zich tegen schrijvers van zijn eigen generatie gekeerd die in hun Cultureel Manifest (17 augustus 1963) hadden gepleit voor een universeel humanisme in de nationale opbouw, en voor de eenheid en diversiteit die de basis vormde van de Pantjasila. Deze staatsfilosofie was in 1945 in de grondwet opgenomen. Dit Cultureel Manifest werd op 8 mei 1964 door president Soekarno bij de wet verboden. Hierop volgde een periode van politieke agitatie, en een mislukte coup op 30 september 1965, waarvan generaal Soeharto profiteerde door de macht naar zich toe te trekken.

Kort hierna werd Pramoedya opgepakt en naar een gevangenis in Jakarta gebracht. Na vier jaar werd hij naar een strafkamp op het eiland Buru gestuurd. Daar schreef hij op velletjes papier die het kamp werden uitgesmokkeld de vier delen van Aarde der mensen, ook bekend als de Buru-tetralogie: een reeks historische romans over het verzet van Indonesiërs tegen het koloniale machtsapparaat. In december 1979 werd hij vrijgelaten, maar hij had nog stadsarrest en zijn boeken waren verboden.

Ik had een honorarium bij me van zijn Nederlandse uitgever, dat mij was meegegeven door zijn vertaler Henk Maier. Op 7 augustus 1982 ging ik met een taxi, via een kronkelige weg in de wijk Utan Kayu, naar zijn huis in het wooncomplex van de rechterlijke macht. De informant van justitie woonde pal tegenover hem. Pramoedya’s huis werd door een hoog hekwerk aan het zicht onttrokken. Ik belde aan en hij opende de buitenpoort. Ik volgde hem naar binnen, waar ik hem het envelopje met geld overhandigde. Vervolgens hadden we een gesprek dat ten dele in het Nederlands werd gevoerd en ten dele in mijn nog aarzelende Indonesisch.

Pramoedya zag er goed uit, maar hij vertelde me dat hij sinds januari aan suikerziekte leed. Hij had drie maanden niet kunnen lezen, omdat alle lijnen ineen vloeiden. Aan het schrijven van brieven kwam hij niet toe: dat was zo persoonlijk, het kostte hem grote moeite. Ook had hij geen roman onder handen, maar wel werkte hij aan een geografisch woordenboek van Indonesië. Ik vroeg hem of hij dat met meer rust kon doen dan het schrijven van brieven of romans. Hij antwoordde: ‘Rust heb ik nooit. Ik heb al sinds mijn jonge jaren geen rust.’

Zijn vrouw serveerde sinaasappellimonade. Pramoedya draaide de ene sigaret na de andere, diagonaal in een tuitje, zijn vingers bruingeel van de nicotine. Op een gegeven moment vroeg hij mijn toestemming om het envelopje met geld aan zijn vrouw te geven. ‘Natuurlijk, het is voor u.’ Zij was er heel blij mee en kwam me later bij het afscheid achterna om me nogmaals te bedanken.

Aan de muur hing een ets die de Duitse schrijver en beeldend kunstenaar Günter Grass aan Pramoedya had geschonken: de afbeelding van een haan, rebels en triomfantelijk ten hemel kraaiend. Bij een volgend bezoek liet Pram me een brief van de cineast Joris Ivens zien, die zijn bewondering uitsprak voor Aarde der mensen en zich afvroeg of hij ooit iets had geschreven over Indonesia calling (1946), Ivens’ documentaire over de staking van Australische havenarbeiders uit protest tegen de Nederlandse rekolonisatie van Indonesië. Ivens’ Nederlandse paspoort was toentertijd ingetrokken en hijzelf was tot persona non grata verklaard, een status die pas in 1985 zou worden opgeheven.

Pramoedya heeft niet over Indonesia calling geschreven, maar wel speelt zijn vroege proza uit de jaren veertig en vijftig zich veelal af in de tijd van de Indonesische Revolutie. Hij had daar zelf actief aan deelgenomen, als lid van een paramilitaire organisatie, totdat hij in juli 1947 in Jakarta werd gearresteerd. Hij werd vervolgens door de Nederlandse autoriteiten in de gevangenis Bukit Duri geïnterneerd, waar hij kans zag door te werken aan zijn verhalen en novellen. Pas na de soevereiniteitsoverdracht in december 1949 werd hij vrijgelaten.    

Aan het einde van mijn eerste bezoek zei Pramoedya me: ‘U bent altijd welkom hoor.’ Hij liep met me mee om me een kortere weg te wijzen, die via allerlei steegjes en achtertuintjes naar een hoofdweg leidde waar ik al snel een taxi kon aanhouden. Ik ben hierna nog vele malen bij Pramoedya langs geweest, en we spraken alleen nog Indonesisch met elkaar. Soms bracht ik schrijvers, journalisten of wetenschappers bij hem en diende dan als tolk.

In maart 1987 ging ik met de latere Multatuli-biograaf Dik van der Meulen naar Pramoedya. Dik stelde een vraag over de bewondering van generaal Van Heutsz voor Multatuli, zoals die naar voren komt in Voetsporen, de derde roman van de Buru-tetralogie. Hij was verbaasd toen Pramoedya verklaarde dat ook híj grote bewondering had voor Van Heutsz. Van Heutsz! De man die in Nederland werd gezien als de koloniale schoft die Atjeh op bloedige wijze heeft onderworpen – de man wiens monument in Amsterdam herhaaldelijk werd beklad (en in 2004 omgedoopt tot het Monument Indië-Nederland).

Pram argumenteerde dat Van Heutsz toch de man was die de Ethische Politiek had ingevoerd, geheel in de lijn van Multatuli; en ook, in 1906, de persvrijheid. Bovendien had hij met zijn Pax Neerlandica Nederlands-Indië tot eenheid gesmeed, waarna het werd bestuurd als een unitaire staat. Dat Pramoedya wars was van in Indonesië vigerende clichéopvattingen bewees hij met zijn statement dat ‘overheersing van autochtonen door autochtonen wordt genegeerd’, en dat genocide was bedreven door zowel Nederlanders als Indonesiërs.

Op de foto, van links naar rechts: Kees Snoek, Pramoedya Ananta Toer en diens vrouw Maemunah Thamrin.

Foto van Kees Snoek
Kees Snoek

Kees Snoek (1952) doceerde Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in Michigan, Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs). Hij publiceerde onder meer de biografie van E. du Perron (2005) en vertaalde poëzie van Sitor Situmorang en Rendra. In augustus verscheen bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir (de eerste premier van Indonesië) aan zijn Hollandse geliefde.