Mijn Indonesische jaren: Rendra

Tijdens mijn werk aan de universiteit had ik behalve met Pramoedya Ananta Toer en Sitor Situmorang, beiden behorend tot de Angkatan 45 (Generatie 1945), ook contact met de geëngageerde dichter, acteur en toneelregisseur Rendra (1935-2009), die wordt gerekend tot de Angkatan 66. De in Yogyakarta geboren Rendra, spraakmakend om zijn dramatische voordracht, had in 1971 en 1979 opgetreden op het Rotterdamse festival Poetry International. De Leidse hoogleraar A. Teeuw publiceerde in 1979 zijn vertalingen van Rendra’s poëzie in de bundel Pamfletten van een dichter. In eigen land was het Rendra echter verboden zijn protestgedichten voor te dragen.

Rendra liet zich in zijn poëzie inspireren door de Javaanse traditie en de wereldliteratuur. Evenals Sitor had hij de invloed ondergaan van Federico Garcia Lorca, getuige zijn Balada Orang-orang tertjinta (Balladen van geliefde mensen, 1957), een plastische verbeelding vol metaforen over de tijd van de Indonesische Revolutie. Na een verblijf in de VS (van 1964 tot medio 1967) werden getuigenissen de drijvende kracht van Rendra’s poëzie.

Toen het Erasmus Huis in 1981 verhuisde naar een terrein naast de Nederlandse ambassade, zette toenmalig directeur Roel Verstrijden de opening van het gebouw luister bij met een poëziemanifestatie, waaraan vijftien Indonesische en vijf Nederlandse dichters deelnamen. De Nederlanders waren Remco Campert, Bert Schierbeek, Edgar Cairo, Jules Deelder en Rutger Kopland. Aan Indonesische zijde deed ook Rendra mee. Verstrijden vertelde mij dat de politie Rendra was komen zoeken, maar dat de organisatie hem snel had weggeleid naar Nederlands grondgebied: de ambassade, die een geheime verbindingsgang had met het Erasmus Huis.

Anders dan Pramoedya en Sitor werd Rendra niet beïnvloed door Nederlandse schrijvers. Hij las Multatuli’s Max Havelaar pas in de vertaling van H.B. Jassin, die in 1972 uitkwam. Niettemin wilde het Multatuli Genootschap in 1987 graag vernemen wat Rendra van Multatuli vond. Ik kreeg het verzoek om hem te interviewen. Ik vroeg Poncke Princen, die tijdens de Revolutie als Nederlandse soldaat de Indonesische kant had gekozen, om met mij mee te gaan.

We werden ontvangen in Rendra’s woning in Depok, naast de repetitieruimte van zijn Theater Bengkel. Hij had voor deze gelegenheid een Javaanse kokkin laten komen, die een met kruiden gevulde geitenkop had bereid, een soort tête de veau, maar dan van geit. Het was verrukkelijk. We praatten wat over koetjes en kalfjes en tussen Poncke en Rendra vlogen de grappen heen en weer.

Op een gegeven moment moest er ernst worden gemaakt van het doel van onze komst. Rendra ging rechtop zitten, sloot zijn ogen, mediteerde een minuut lang en begon toen te spreken. Naar zijn inzicht had Multatuli in het op machtsdenken georiënteerde Java gestalte gegeven aan een moreel bewustzijn, aan hak azazi – fundamentele rechten voor het individu – wat iets nieuws was in die tijd.

Ik heb Rendra’s verhaal onder het pseudoniem Joop Huisman gepubliceerd in het tijdschrift Over Multatuli. Waarom dat pseudoniem? De Universitas Indonesia, met een brigadegeneraal als rector, had het niet zo op dissidenten, dus ik vond het verstandiger om niet met mijn eigen naam naar buiten te treden. Maar toen ik in november 1987, in het kader van ons congres ‘Nederlandse studiën in Indonesië’, een literaire avond organiseerde in het Erasmus Huis, nodigde ik ook Rendra daarvoor uit. De titel van die avond, De vogel vliegt in mijn borst, was ingegeven door het gedicht ‘Borstvogel’ van Leo Vroman en het gedicht Burung terbakar (Vuurvogel) van Rendra, waarvan de laatste regels luiden: ‘Met brandende vleugels en zonder illusie / vliegt hier de rampzalige vogel: in mijn borst!’

In 1988 verhuisde Rendra met zijn Bengkel Theater naar Bojong Gede, een plaatsje ten zuiden van Depok. Hier had hij een groot stuk land gekocht, in de verwachting dat de grondprijzen daar zouden stijgen door de sterke groei van Depok (hij kreeg gelijk: 240.000 inwoners in 1982 tegen 2,4 miljoen in 2021). Hier woonde hij met zijn laatste echtgenote Ken Zuraida en wijdde hij zich, behalve aan literatuur en theaterproducties, ook aan ecologisch duurzame landbouw.

In augustus 1989 bezocht ik hem daar samen met Leonore van Prooijen en Karin Evers, die hem in opdracht van de NCRV interviewden voor een serie portretten van Indonesische schrijvers. Zoals gewoonlijk was de ontvangst hartelijk en ontspannen. We zaten op gevlochten matten in de zon en kregen Indonesische lekkernijen geserveerd.

Sinds 1985 mocht Rendra van Soeharto’s Nieuwe Orde weer optreden, wat hij altijd met veel verve deed. Vooral zijn gedicht over de mastodonten van het militair-bureaucratische regime was indrukwekkend. Als hij met nadruk op elke lettergreep het meervoud ‘mastodon-mastodon’ uitsprak, stampte hij tegelijk met zijn voet op het podium. Niettemin kwam het ook voor, dat hij door het regiem werd teruggefloten en bepaalde gedichten niet mocht voordragen. Zo werd zijn opzwepende gedicht ‘Namens de mensen van Rangkas Bitung’ (1990), geïnspireerd op Max Havelaars toespraak tot de hoofden van Lebak, verboden. Op Poetry International bleef hij een favoriete gast, met vervolgoptredens in 1991 en 1995.  

Intussen had ik mij voorgenomen uit Rendra’s poëzie een bloemlezing samen te stellen. Ik streefde ernaar om niet alleen de langere protestgedichten op te nemen, waar Rendra zijn faam als performer aan te danken had, maar ook kortere gedichten, waarin we meer van zijn innerlijk zien. Zo was er in Depok anno 1985 een bundeltje Nyanyian Orang Urakan (Liedjes van Bandelozen) verschenen, slechts zestien pagina’s dik, met gedichten van Rendra in zijn karakteristieke zwierige handschrift. Hierin poseert hij als een zwerver, maar één die voortdurend de weg naar zijn eigen innerlijk terug weet te vinden, naar de krachtbron van zijn energie.

In 1991 publiceerde uitgeverij De Geus mijn vertalingen van Rendra’s poëzie onder de titel IJzeren wereld, bestaande uit negen afdelingen, met als laatste vers ‘Getuigenis van Saïdjah’s vader’. Weer tekende Robert Nix voor het omslag, waarvoor hij – zoals hij mij verklapte – een papier had verfrommeld. Het gekreukte beeld dat hierdoor ontstond paste uitstekend bij Rendra’s kritische visie op de Indonesische werkelijkheid. Bij die visie werd hij niet geleid door enige ideologie, zoals Pramoedya en Sitor begin jaren zestig. In een interview verklaarde Rendra dat zijn ideologie bestond uit het plaatsen van vraagtekens bij elke ideologie. Zijn protest was een protest uit naam van ‘de volheid van het leven’.

De laatste keer dat ik Rendra zag was op Poetry International 1995. Hij gaf tijdens zijn optreden een teken van herkenning toen hij mij in de zaal zag zitten. Na afloop praatten we bij in de bar van zijn hotel, waar we een glas whisky dronken. Rendra was in menig opzicht een spiritueel mens.

Foto van Kees Snoek
Kees Snoek

Kees Snoek (1952) doceerde Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in Michigan, Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs). Hij publiceerde onder meer de biografie van E. du Perron (2005) en vertaalde poëzie van Sitor Situmorang en Rendra. In augustus verscheen bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir (de eerste premier van Indonesië) aan zijn Hollandse geliefde.