Ik heb een kleine platte rekenmachine. Het is een Casio HS-4A, ooit gekregen van de groenteboer, in ruil voor twintig bij elkaar gespaarde en volgeplakte zegelboekjes. Het was volgens de groenteboer een heel mooi machientje, want hij werkte op zonlicht. “Geen batterijen! Dus: altijd lekker goedkoop! En dus ook: goed voor het milieu!”
Ik zou graag willen denken dat ik nu voor altijd en eeuwig gratis kan rekenen met mijn rekenmachine met zijn vier zonneraampjes. Een gezellig rekenhuisje is het eigenlijk. Hij ligt de hele dag in de vensterbank, zo dicht mogelijk bij de zon, lekker energie te laden. Maar soms is het donker. Ik wil iets vermenigvuldigen, of ergens een mooie wortel uit trekken, ik pak mijn rekenhuisje – maar dan is er niemand thuis. Alle minirekenrobotjes die in het huisje wonen, zijn in diepe slaap gevallen en worden uit zichzelf niet meer wakker.
Dan knip ik in arren moede maar de elektrische lamp aan en leg het huisje eronder, met de raampjes naar boven, zodat er wat elektrisch kunstzonlicht door naar binnen valt. En dan wacht ik tot de robotjes wakker worden en weer nijver aan het rekenen slaan. Dat doen ze altijd. Ik vind het een mooi systeem: een oude elektrische gloeilamp levert kunstzonne-energie. Maar zo is het vast nooit bedoeld door de uitstootreductiepolitie.
Als ik de dikke witte stoomkolom van de elektriciteitscentrale aan het andere einde van de stad op windstille dagen weer kalm loodrecht uit de schoorstenen omhoog zie stijgen tegen de blauwe lucht, weet ik: daar gaat nu ook de uitstoot voor mijn zonnerekenmachine de lucht in. En dat alleen maar omdat ik geen zin heb om het zelf uit te rekenen, op pen en papier of met het blote hoofd.