Nadagen

Na een midweek schrijven in het ongelooflijk fijne Bergense familiehuis van Rinske, reed ik Ivo terug naar zijn huis in Oost. We praatten minder dan we meestal doen, misschien omdat we elkaar de afgelopen avonden veel gesproken hadden, misschien omdat we allebei sip waren dat onze tijd buiten de tijd erop zat.

Het was helder en koud geweest, het strand verlaten, het duinzand lag bezaaid met ijskristallen die schitterden in het maanlicht. Onze late wandelingen waren een hallucinante ervaring.

Dagenlang werkten we met zijn vieren in een woonkamer van dertig vierkante meter – Rinske en ik aan de uiteinden van de eettafel, Ivo en Rob aan bureautjes voor de ramen. Natuurlijk had Ivo de plek met het mooiste uitzicht en was hij daar totaal niet geconflicteerd over.

Als we hem niet gedwongen hadden, zou hij de kamer overdag alleen verlaten hebben om te roken of te piesen. De drang naar het grote buiten kwam van Rob en in mindere mate van Otis de Hond, wat best een verrassing was.

Voor mij was dit de tweede keer dat ik met andere schrijvers ergens aan de slag ging. We werkten ieder aan ons eigen project, dus je zou je af kunnen vragen wat er dan qua werk te winnen is, maar er was iets met de stilte. Die was dieper dan alleen de afwezigheid van geluid, leek een eigen textuur te hebben: alsof normale stilte van gebleekt papier was en de onze van corduroy, een bedding die uitnodigde tot werken en het makkelijk maakte om te blijven zitten. In de woonkamer werd tot zeven uur ‘s avonds getikt en gezwegen.

Ik heb mijn vrienden beter leren kennen: Ivo ratelt op zijn toetsen en zucht zo nu en dan, staat op, gaat elders zitten, tuurt van een afstandje verstoord naar zijn scherm, maar keert er altijd weer naar terug. Rinske brandt een kaarsje naast haar laptop waardoor ze nét genoeg licht heeft om te kunnen werken en verdwijnt dan in die cocon van kaarslicht, in een capuchon van haar eigen haar. Rob tikt snel en vrij geruisloos met die lange dunne pianistenvingers van hem, daarna wil hij steevast weten wie er mee naar buiten gaat.

Wat ik herkende in de anderen: we doen dit werk om erin te kunnen verdwijnen, en dat gaat op een of andere manier nog beter als je met zijn allen in één ruimte zit. Ik geloof dat ik na een dag of twee – omdat ik degene was die kookte – als enige nog ongeveer wist hoe laat het was.

Het huis was een omhelzing, de vriendschap ook – het werk, niet te vergeten.

Toen ik Ivo had afgezet en thuiskwam had ik voor het eerst in maanden een gevoel van ruimte om me heen. Alsof ik iets van dat corduroy, van die tijdloosheid mee kon nemen het gewone leven in. Die nacht sliep ik dieper dan ik meestal doe, en ontwaakte uitgerust. Ik stapte op de fiets en reed naar de markt voor mijn wekelijkse boodschappen. Het licht in de Jordaan was om te janken, zo mooi. Ik maakte er een foto van.

Omdat B naar een hotel was met haar zus draaide ik de zaterdag alleen met de kinderen, nam ik mijn tijd voor alles. Pas toen ik met de mooiste groenten die ik had kunnen vinden thuiskwam en alles weg begon te bergen besefte ik dat Ada twee uur geleden al naar zwemles had gemoeten.

Ik vertelde B erover toen ze thuiskwam, en zij herinnerde zich wat ze die nacht had gedroomd: bij mij was beginnende dementie vastgesteld, voor de kleine dingen kon ze niet meer op me bouwen.

Hoezeer ik ook hoop dat ik niet dement word: zo’n fijne zaterdag heb ik tijden niet gehad.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.