Op bedevaart

Zoals Marita Mathijsen in een van haar essays in de bundel Vroeger is ook mooi schrijft hebben lezers op reis de neiging om in elk stadje dat ze aandoen op zoek te gaan naar een boekhandel. Ik zie haar vragen naar Mulisch in een of ander pittoresk bergdorpje, want dat soort dingen doe ik ook.

Op bedevaart in Italië zocht ik naar een boek dat ik per se toen en daar wilde kopen. Het eerste het beste boekwinkeltje dat ik binnenging bleek een antiquariaat te zijn. Niet meer dan een pijpenla, een stokoude vrouw achter de toonbank. Italiaanse antiquariaten hebben altijd mooi spul, net als de gewone boekhandels daar, dus grasduinde ik wat in de propvolle kasten. Ik zag Dante, Petrarca, Ariosto, Ovidio – tutti – maar niet wat ik zocht.

– Scusa signora, cerco la poesia di Properzio…

– Heel verhaal over dat er bijna nooit iemand naar vraagt.

Ze liep resoluut naar een kast en pakte een wit gebonden boek. Kijkt u maar rustig, meneer. Ze had een of andere studie over de gedichten van Propertius voor me op de toonbank gelegd. Voor de vorm – ze noemde me nu eenmaal meneer – bladerde ik het aandachtig door. Ik wilde zeggen dat het te groot en te zwaar was om mee te nemen, maar kon de woorden niet vinden.

– Esso non è che cerco. Il testo proprio, senza il commento.

– Helaas meneer, dat heb ik niet.

Op naar de volgende boekhandelaar. Waar zich bijna hetzelfde gesprek voltrok. Bijna, want hij had wat ik zocht, net als alle andere Romeinse schrijvers en dichters die je kan bedenken. Ik vertrok met een tweetalige editie van Propertius, de levensbeschrijvingen van de plaatselijke heilige liet ik links liggen.

Waarom stond ik juichend in de boekwinkeltje toen ik had gevonden wat ik zocht? Zoals Aristophanes Dionysos laat zeggen in zijn komedie Kikkers: ‘Ik heb zo’n onmetelijk verlangen naar mijn Euripides!’ Dat had ik met ‘mijn’ Propertius op dat moment, het kwam ergens uit mijn kleine teen.

Hij (48?-16? voor JC) schreef een van de mooiste gedichten over de liefde ooit, althans dat vind ik. Om een indruk te geven – en tegelijkertijd duidelijk te maken dat verliefd zijn verschrikkelijk is en een kwelling bovendien – hier zijn gedicht over de godheid Amor.


II.12

Wie het ook was die de liefde afgeschilderde als een jongetje,
denkt u niet dat hij een treffende hand had?
Hij zag ten eerste dat wie verliefd is zonder verstand leeft
en met nietige beslommeringen groter goed teniet doet.
Net zo voorzag hij die god niet voor niets van vleugels van wind
en deed hem vliegen in het hart van de mens,
want in feite worden wij dan in een hoge golf gegooid
en blijft onze aandacht nooit op eenzelfde plaats.
Terecht dat pijlen met weerhaken zijn handen bewapenen
en er een Kretenzer pijlkoker om zijn schouders hangt:
want hij raakt ons eerder dan we, ons veilig wanend, de vijand zien
en niemand is ooit heelhuids uit zijn schot weggekomen.
In mij blijven zijn pijlen steken en blijft het beeld van een jongetje:
maar hij moet zeker zijn vleugels zijn verloren
want hij vliegt helaas helaas niet meer weg uit mijn borst
en voert standvastig oorlog met mijn bloed.
Wat vind je zo aantrekkelijk aan wonen in mijn droge merg?
Als je enige fatsoen hebt, richt je pijlen dan op een ander!
Het is meer dan genoeg om onaangetaste mensen met dat gif te verleiden:
niet ik maar de vage schaduw van mezelf verdampt.
Als je die vernietigt, wie zal er dan zulke dingen dichten
(mijn kleine Muze is jou tot grote eer),
wie zal hoofd en vingers en donkere ogen van het meisje dan bezingen,
en hoe haar voeten van nature zo zachtjes voortgaan?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.