Over de doden

Dankzij een gelukkige speling van het lot – en het wiskundige genie van mijn geliefde M. die hier een conferentie bezoekt – heb ik het voorrecht om in Zuid-Afrika te zijn, precies op het moment dat Nelson Mandela wordt herdacht en begraven. We zitten in het oog van de orkaan. Op iedere straathoek hangen posters van de lachende leider die tien dagen geleden overleed. En terecht, want de wereld heeft misschien wel zijn enige nog levende held verloren. 

Tegenover de buurtsuper, vlakbij ons hotel, staat een dunne zwarte man de hele dag roerloos in de brandende zon met zijn rechtervuist geheven, een laatste groet aan Madiba, zoals Mandela door de zwarte bevolking werd genoemd. Bijna blote kinderen trekken zingend en dansend door de straten om hem te eren, opgeschoten straatjochies verkopen Mandela-prullaria aan slenterende toeristen, en de overijverige koster van de kerk tegenover onze kamer luidt ieder kwartier de klokken – óók ’s nachts, waardoor de nationale rouwperiode van tien dagen voor de buurt aanvoelt als een slopende, doorwaakte maand. 

Wat me opvalt is hoeveel gewone Zuid-Afrikanen Madiba persoonlijk hebben ontmoet. Vanaf zijn vrijlating in 1990 tot aan zijn dood moet hij letterlijk miljoenen handen hebben geschud. Ik heb een hekel aan het woord, maar als de term ‘mensenmens’ op iemand van toepassing is geweest, dan is het op Nelson Mandela. 

In Nederland kennen we inmiddels de verhalen van Ruud Gullit, Sandra Schuurhof, Maik de Boer, Gordon en Jack Spijkerman, die met vochtige ogen in de talkshows mochten vertellen over hun ontmoeting met de Grote Bevrijder (“Hij zei gewoon Jack tegen me!”). Over de doden niets dan goeds, maar toch hoor ik hier op straat ook heel andere geluiden, geluiden die de mythe van Madiba terugbrengen tot menselijkere proporties… 

“Hij kon meuren jongen, dat wil je niet weten!”  zegt onze taxichauffeur op weg van het vliegveld naar ons hotel. Jaren eerder had hij Mandela rondgereden door Soweto, tijdens een campagne om aids op de agenda te krijgen. 

“Van die stille, stiekeme scheten die je niet hoort maar wel ruikt. De ramen mochten vanwege de veiligheid niet open, dus ik zat te kokken in de auto. En hij maar doorbabbelen alsof er niks aan de hand was! Toen ‘ie eindelijk uitstapte, zat er een grote natte vlek op de achterbank. Ik heb twee bussen toiletverfrisser in de auto leeggespoten.” 

Bioloog en reisleider Daniel Fourie* gaat nog altijd gebukt onder een bezoek van Mandela in 2002 aan Kirstenbosch, de botanische tuinen van Kaapstad: “Tijdens onze wandeling bleef hij maar met zijn vingers knakken. Echt een walgelijke gewoonte, en ongezond bovendien, want het gewrichtskapsel wordt slapper en dat herstelt zich nooit meer. En niet alleen zijn vingers! Alles knakte aan Mandela: zijn rug, enkels, kaak, en vooral zijn nek… Misschien is dat een overblijfsel uit de tijd dat hij nog bokste: steeds bewoog hij zijn hoofd beurtelings naar zijn linker- en rechterschouder, met een oorverdovend geknak. Ik hoor het soms nog steeds. Hoe dan ook, op mij kwam het zeer intimiderend over, helemaal omdat hij er zelf intens van leek te genieten.” 

“In mijn hele leven heb ik nog nooit iemand ontmoet met zo weinig respect voor mijn persoonlijke ruimte,” zucht Mariam, die haar achternaam liever geheim wil houden. In 1995 was ze betrokken bij de organisatie van de World Cup rugby, een evenement dat blank en zwart Zuid-Afrika nader tot elkaar bracht. “Hij stond voortdurend bovenop me. Iedere keer als ik een stap achteruit deed, deed hij er eentje vooruit, totdat ik mezelf in een hoek had gemanoeuvreerd. Ik kon geen kant meer uit. Het was afschuwelijk. Nelson Mandela was een geliefde president, een held en een nobel mens, maar je kunt als leider soms ook te dicht bij je volk staan.” 

Zelf knars ik met mijn tanden in mijn slaap, rook ik veel te veel en maak ik ongevraagd de zinnen van anderen af. Daarom vervullen juist die kleine onhebbelijkheden van Madiba me met hoop: grootsheid is voor iedereen weggelegd.

 

* Om redenen van privacy zijn sommige namen gefingeerd.

 

Decemberzondagcolumnist Arjen van Lith (1971) is journalist en schrijver. Eerder publiceerde hij het satirische crisishandboek Antirecessiva, een reeks korte verhalen en de dichtbundel Geluk in de ruimte, gedichten door de Philips Freespeech 2000. Momenteel werkt hij aan zijn eerste roman. 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten