Reyna (I)

Begrijp me niet verkeerd want ik was direct verliefd, maar in de stoffige bende die Cairo is kan ik niet anders dan me mijn ondergang voorstellen. Ik doe dit altijd in het licht van Reyna’s gezicht, waar een hardheid uit spreekt die ik niet eerder heb gezien. Ze woont in de eerste kamer van het huis vanaf de voordeur en wat zich langs haar waagt wordt achtervolgd door diep geblaf dat elke dag alle angst van mijn maag naar mijn nek perst. Als ze haar deur uitstapt (wat ze niet echt doet) ritselt ze hoogstens. Ik heb het over haar al te luide stilte zoals Hrabal het over een al te luide eenzaamheid had. Ik weet precies wanneer ze thuis is of buiten in een taxi zit, en het was vanaf het begin duidelijk dat ze uit haar zwijgen iets groots verwacht. Thuis lijkt de lucht om haar wenkbrauwen te buigen tot het over haar neus in het boogje van haar bovenlip stort. Ik kom haar bijna nooit tegen, als het gebeurt is het tussen elf en een ’s middags of twaalf en twee ’s nachts. Ze vraagt dan altijd of ik aan het slapen was. Vijf dagen na mijn verhuizing vroeg ze of ik bij haar kwam zitten.  

‘Challas Louq, ta3ala’ (Louq is de Duitse herder waarmee ze in een kamertje van ongeveer drie bij vier stappen leeft). ‘Kappen Louq, kom hier’ (hij springt op de bank). Ik ben naar de woonkamer verplaatst en deze vrouw met eindeloze wallen op een perfect gebroken gezicht vraagt of ik sap wil. Ze schenkt een wazig glas vol en mijn mondhoeken blijven hangen in de glimlach van eerder, toen ik ‘Sukran’ (‘dank je’) zei. Ik vraag haar hoelang ze hier al woont, en nadat ze haar wietblik heeft geopend breekt ze los; ze vertelt me over een eerder leven, toen ze in een villawijk van Cairo woonde waar ze een grotere herdershond in een grote tuin had. Dat haar vertrek naar onze eroderende kattenkathedraal in het hart van het hart – Downtown Cairo -, geen keuze was. ‘I don’t think I’ll stay here for a long time, also because of Louq, but I just need to get some cash before I leave’. Ik weet niet waar naartoe en ik denk niet dat ze dit met iemand deelt. In de eerste lente van de pandemie, tijdens de enige lockdown die Egypte heeft gekend, verloor Reyna haar baan. Ze moest de huur van haar appartement opzeggen en weg uit Sheikh Zeiyed, een wijk waar de hoge middenklasse massaal naartoe vlucht, waar de chaos die nog kilometers ver uit Cairo spuit van massieve muren ketst, terwijl ze een vacuüm van winkels, orde en rust over de straten trekken. Waar de rijke Caireen volledig ingekapseld volledig gelukkig is. Ik ben er dus een keer geweest en werd direct uit een gigantisch winkelcentrum gejaagd omdat ik op een muurtje zat. Waarom ik met haar zit is duidelijk. Ik ben er niet echt en tegen mij spreken is zwijgen. 

Ze praat door: Reyna komt uit de Nijldelta, en ze zegt dat de mensen daar beter zijn, ‘but I had to leave this Egyptian village life, you know’; Ik kan me moeilijk een voorstelling maken van het Egyptische plattelandsleven, maar in alle eerlijkheid vertaalt gezellige bemoeizucht zich zelfs in het oneindige Cairo met al het gemak naar controle. Ik let op wat ik zeg omdat het duidelijk is dat mijn verhaal met het stof mee overal neer kan vallen. En hoewel ik min of meer m’n schouders op kan halen terwijl ik waar ik maar wil een shisha bestel, heb ik niet echt vrij spel. Het verschil is dat de sociale cohesie in mijn wijk niet valt of staat bij wat ik doe of laat, zodra het duidelijk is dat mijn Arabisch gebroken is in ieder geval. Toch wil ook ik niet dat de oude vrouw van wie ik huur het idee heeft dat mannen ’s nachts op mijn muffe bank bier drinken. Of dat de lokale agent me vies aankijkt omdat ik vaak laat langs hem strompel. Ik begrijp dat iemand als Reyna, die door gangen sluipt en meestal zwijgt, minstens een mensenmassa nodig heeft om in op te gaan. Maar ze benadrukt dat de Caireen hard en onpersoonlijk is. Als het pijnpunt hier echt ligt in het warme familiaire tegenover grootstedelijke anonimiteit dan heb ik in Nederland nooit geleerd wat samenzijn is. Hier trillen de straten meestal van de hitte. Vriendschap wordt bezegeld bij de eerste keer dat je de ander de hand schudt en aan tafel wordt niet echt geproost omdat het overduidelijk is dat we de dag vieren. Thuis heb ik mijn zomers jarenlang ergens tussen de West-Friese weilanden in de blokhut van mijn grootouders doorgebracht. Wanneer ik daar langs het Ananasbos loop ben ik nog steeds bang dat ik in een struik val en iedereen vergeet dat ik er überhaupt was. In Cairo kan ik sterven op de stoep terwijl ik weet dat ik uiteindelijk bij elkaar wordt geraapt door een moeder of een broer die ik nooit eerder heb ontmoet.  

Foto van Senna Felius
Senna Felius

Senna Felius (1997) is dichter. Ze studeert filosofie en Arabisch en woont in Egypte. Haar poëziedebuut staat in Tirade 487.