Reyna (II)

Voor ik de kamer introk woonde Fadma er, een meisje uit Alexandrië. Het werd me door Reyna’s ogen pas duidelijk dat ons huis met losse tegeltjes haar de oorlog had verklaard. Ik weet dat het lelijk is, maar voor mij was deze breuk een opluchting. Het vooruitzicht van Fadma op de bank in haar eindeloze aanwezigheid als schaduwhuisgenoot had me zeker van mijn lege kamer doen afzien, als ik mijn plannen zorgvuldig zou hebben beoordeeld in elk geval. Ik heb maar een paar keer met Fadma afgesproken en heb mijn lichaam telkens in een hoekje laten liggen door mezelf vol te gieten met Egyptische wijn of actief te vergeten dat ik naast haar zat. De tweede keer dat ik haar sprak heeft ze me in The Greek Club, waar katten van mijn sambousak knabbelden, uren over haar jeugd verteld. Ik voelde me schuldig in haar buurt – ik voel me nog steeds schuldig als ze een berichtje stuurt; Fadma heeft allergieën en geeft op alles af omdat ze verdrietig is. Fadma is in de eerste plaats wantrouwig. Ze heeft weinig ruimte voor zichzelf gehad. 

‘Aslan, we had a lot of problems with Fadma. When I heard she was from Alexandria, I told the girls I did not like her, and when she left I told the girls I told you so.’ Reyna vertelt me dat mensen uit Alexandrië niet te vertrouwen zijn. Een vriend vertelde me later dat Alexandrijnen de rest van Egypte als het platteland zien. Ik vraag haar hoe het dan met Fadma zit en had de stortvloed die volgde niet direct achter haar gezocht, hoewel het zeker niet uit de lucht kwam vallen want Reyna is trots. Ze heeft duidelijk goed naar haar gekeken en weet dat Fadma is ingekapseld door angst en verdriet. Wanneer ik voorstel dat Fadma akelig is omdat alles zeer doet, blijft Reyna stil tot ze begrijpt dat ik niets te zeggen heb. ‘Of course she had problems’; natuurlijk komt de zon op en Reyna weet wat pijn is. De onderbouwing van Alexandrijnse huichelarij rust compleet op haar eigen autoriteit. Betekent het iets dat Fadma me eerder precies hetzelfde vertelde over Egyptenaren in het algemeen? (‘Even me, don’t trust me.’)

Een mens tot haar verwondingen terugbrengen is een versimpeling van de geest, en omdat het niet kan is het vernederend. Het maakt statisch, terwijl de restanten van wat ooit gebeurd is ongecontroleerd door het lichaam rinkelen. Trauma werkt als absolute functie; het is altijd duidelijk wat eruit rolt en het valt altijd te bewijzen waarom. De mogelijkheid om dit geweld te ontstijgen bestaat in de kleine momenten dat het al ontstegen is, en ik vraag me af of Reyna het hier soms moeilijk mee heeft. Wanneer ze ’s middags lappen vlees bakt en vergeet dat de muren het licht uit onze keuken filteren terwijl ze op wiebelende tegels staat, doet ze alsof dit huis er niet is. Ik wil daar geen groter verhaal van maken. Maar de manier waarop haar gezicht vertrekt als ze haar vingers in haar stijve rug duwt, herinnert me aan mijn eigen schouders die zo lang langs de grachten hebben gebungeld. Denk aan al het klein verdriet in een leven omvlochten door het kreunen van een land dat onderworpen was. Denk ook aan alle diasporakinderen die met gloeiende wangen terugrennen, families die samen de vast breken, kunstenaars die hun eigen mensen bezingen, denk aan Reyna die niet kan zien hoe groots ze is en denk aan mij, terwijl ik voor het eerst op mezelf lijk.

Foto van Senna Felius
Senna Felius

Senna Felius (1997) is dichter. Ze studeert filosofie en Arabisch en woont in Egypte. Haar poëziedebuut staat in Tirade 487.