Schaam me

De studiemiddag ging deze keer over ouders. Ouders die hun bril vergeten zijn of klagen over een zere hand. Ouders die zeggen: ‘Dat vullen we thuis wel even in’, of die geen e-mailadres hebben. Die kijken naar een tekst zonder hun ogen te bewegen, die een uur te vroeg of te laat zijn op een afspraak, die helemaal niet komen opdagen. Onze studiemiddag ging over laaggeletterde ouders. Nederland-breed: achttien procent. Oprukkende nullen en enen duwen hen steeds verder naar de rand. Als school moeten we hen bijstaan, vinden we. Kinderen van laaggeletterde ouders zullen daar baat bij hebben.

We leerden dat veel van deze ouders zich schamen en meer of minder geraffineerd hun gebrek verbloemen. Ze zullen niet willen dat wij ons ergens mee bemoeien. Het was geen moeilijke theorie – het kwam die middag aan op de praktijk. We moesten leren signalen op te vangen – Stichting Lezen en Schrijven had die voor ons op papier gezet – en ons inleven in de verlegenheid die daarachter schuilgaat. We gingen vooral moeilijke gesprekken oefenen, met technieken waarmee we ouders ertoe brengen dat ze hun schaamkleed wegtrekken en zich openstellen voor hulp. Daarvoor waren trainingsacteurs aangerukt.

‘We gaan vanmiddag lekker veel oefenen,’ zei de vlotte coach. Ze stelde de vijf verschillende personages voor die de acteurs ten beste zouden geven, opklimmend in moeilijkheidsgraad. De acteurs switchten met het grootste gemak van een nerveus type, dat vooral zichzelf kleineert, naar iemand die agressief of juist vlak en emotioneel onpeilbaar de school en de maatschappij en de klerezooi in Den Haag overal de schuld van geeft. We keken toe vanuit een kring – ‘Met wie willen jullie als eerste oefenen?’ – die voor mijn gevoel steeds wijder werd.

Wat gebeurde daar? Niemand stak zijn vinger op. De alerte coach bood vliegensvlug een alternatief: ‘Jullie mogen ook zeggen hoe ík het moet spelen, regisseer me maar.’ De kring was een arena geworden, de acteurs stonden ons als tegenstanders op te wachten, we vreesden elkaars blik. Nu zouden we door de mand vallen. Achteraf had ik het pas door: om ons in te leven in de faalangst van laaggeletterden was niets zo effectief als een confrontatie met een eigen gebrek. In dit geval een gebrek aan acteerkunst – en misschien wel, veel erger, aan gespreksvaardigheden.

De literatuur bestaat uit eenzelfde soort confrontaties. Gerrit Krol meent dat deze bepalen of een schrijver goed is of niet. ‘Wie schrijft, beschrijft zichzelf,’ stelt hij in zijn essay De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels (1982). De kwaliteit van zijn schrijven wordt in Krolse termen beter ‘naarmate hij verder doordringt tot de kern van zijn persoonlijkheid en deze blootlegt – voor anderen.’ Om je rot te schamen. Maar dan komt de zegening van de goede schrijver: hij heeft zijn techniek. ‘In de letteren heet dat stijl.’ Daarmee hoopt hij een boek af te leveren dat ‘een goed boek genoemd wordt zodat de schaamte voor zijn-gevoelens-op-papier plaatsmaakt voor een soort van blijdschap omdat hij met zijn boek blijkbaar ook de gevoelens van een ander beschreven heeft. Er is sprake van herkenning en vertrouwen.’

Wij waardeloze toneelspelers, wij met onze vast niet volmaakte gesprekstechnieken, wij zeggen voortaan tegen onze bril vergetende en te laat komende ouders dat we hun problemen begrijpen en we gaan vooral niet de betweter uithangen. We gaan vliegensvlug zeggen: ‘Heb je liever dat ík het even met je invul?’ Om te beginnen. Na verloop van tijd, wanneer het vertrouwen er is, omdat ze ruiken dat wij ook gebreken hebben en ons niet verheven voelen, zullen er misschien, net als bij ons in de kring, dapperen zijn die het durven op te nemen tegen hun angsten.

Ik stak mijn vinger niet op. Hoewel iedereen dat door-de-grond-zak-signaal van mij ongetwijfeld had opgepikt, durf ik pas hier, getikt, ruiterlijk toe te geven dat ik in de lafhartigheid deelde. Maakt dit van mij een goede schrijver? Het is maar een bescheiden angst, gemarginaliseerd raak ik er niet door, na half vijf die middag had ik er geen last meer van, dit opschrijven is een koud kunstje. Het wordt een ander verhaal als ik af zou dalen naar de kern van mijn persoonlijkheid. Durf ik dat? Ben ik met voldoende stijl gezegend of ben ik als schrijver ten diepste, zoals dat heet in het echte leven, laaggeletterd?

Foto van Jack de Boer
Jack de Boer

Jack de Boer (1966) is leerkracht in het speciaal basisonderwijs. Zijn meer dan vijfentwintig jaar aan onderwijservaring heeft hij opgedaan in Amsterdam en Franeker, en vormt een belangrijke bron voor zijn schrijverschap.

Zijn fraaie, essayistische  De gelukkigste klas toont wat het betekent basischoolkinderen door een jaar heen te begeleiden, op weg naar een betere toekomst.