Schuldige seks

Schuldige seks. Homoseksuele zedendelicten rondom de Duitse bezettingstijd is de titel van het proefschrift waarop Anna Tijsseling enkele weken geleden in Utrecht promoveerde. Ze haalde er de pers mee, omdat zij beweert dat niet tijdens, maar juist na de Tweede Wereldoorlog meer homoseksuelen werden vervolgd. Met een heldere grafiek maakt zij duidelijk dat vanaf de bevrijding het aantal veroordelingen op grond van het sinds 1911 in Nederland bestaande artikel 248bis gestaag toenam. Het gewraakte wetsartikel verbood volwassen homo’s seksueel contact te hebben met personen tussen de 16 en 21 jaar. Heteroseksuelen mochten dat wel.

Het groot aantal veroordelingen tijdens de eerste naoorlogse jaren is geheel in overeenstemming met een overheidsbeleid dat was gericht op de bestrijding van de zedenverwildering. Het zegt echter ook veel over de toen vigerende opvatting over homoseksualiteit. Zij werd gezien als een ziekte die je als jongere door verleiding van een oudere man kon oplopen. Men spreekt in dit verband vaak van de Draculathese; een jongeman die eens verleid was, kon zelf ook verleider worden en daarom diende homoseksualiteit met wortel en tak uitgeroeid te worden. 

Het jaar 1949 vormt een historisch dieptepunt in het aantal veroordeelden op grond van 248bis, met name in het district Den Haag. Ik schreef hier al over in mijn twee jaar geleden verschenen Hans Lodeizen. Biografie, waarnaar door Tijsseling ook wordt verwezen. De dichter werd in het rampjaar in het Haagse Bos, door hem in een gedicht ‘de tuin der liefde’ genoemd, betrapt op het bedrijven van de liefde met een zestienjarige jongen. Hans Lodeizen werd opgepakt, kwam korte tijd in het Huis van Bewaring en moest zich uiteindelijk onder behandeling van psychiater E.A.D.E. Carp stellen.

In mijn biografie beschrijf ik hoe Hans Lodeizen zich verzette tegen de behandeling van zijn psychiater en in plaats van te willen ‘genezen’ een verhouding aanging met een winkelbediende van de Haagse Bijenkorf. Hij was na zijn arrestatie strijdbaarder dan ooit in zijn homoseksualiteit en hij vond dat die houding ook gevolgen moest hebben voor zijn dichterschap. Dat moest directer en realistischer zijn. Op 9 december 1949 schreef hij in zijn dagboek: ‘Wij hebben allemaal de staat en de politie tegen ons: het beste is maar om dit feitelijk openlijk “in het gezicht” van staat + politie te aanvaarden. Wij zijn outcasts, allemaal, onze werkelijke gedachten zouden ons de doodstraf op het lijf halen.’

 Het interessante in het boek van Tijsseling is dat zij laat zien dat 1949 in verband met het groot aantal veroordelingen een rampjaar genoemd kan worden, maar dat vanaf dat jaar homoseksuelen in de rechtszaal ook strijdbaarder werden. Net als Hans Lodeizen pikten ze de repressie niet meer. Tijsseling geeft met dit inzicht het leven en dichterschap van Hans Lodeizen een nieuwe context. Hij was zich bewust van de omwenteling. Voor het eerst durfde hij stem te geven aan zijn opstandigheid. Hans Lodeizen stond dus niet alleen met zijn poëzie aan het begin van een vernieuwing in Nederland (de moderne poëzie begint in Nederland na de Tweede Wereldoorlog, is wel een gezegd), maar met de weigering zich aan te passen ook aan de oorsprong van een emancipatiebeweging van homoseksuelen. Hans Lodeizen stierf een jaar na zijn arrestatie. Het is triest dat hij door zijn vroege dood aan een nieuw dichterschap en een openlijk leven als homoseksueel geen vorm kon geven.

 P.S. Over de winkelbediende van de Bijenkorf zal ik binnenkort iets meer vertellen.

lodeizen

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *