The Grand Budapest Hotel (2014)

We zijn nog zes, zevenhonderd kilometer verwijderd van de grens. En we zijn de hele dag al onderweg. Pam* zit achter het stuur. Af en toe, als ze in de verte een andere personenauto ziet, trapt ze het gas dieper in, blijft dan een tijdje naast die andere auto rijden tot ze ‘gaat ie!’ zegt, haar stuur een ruk naar rechts geeft en we zo’n andere bak via de vluchtstrook de berm in rijden.

‘Slecht voor de lak, maar de beste manier om je kop erbij te houden,’ zegt ze. ‘Ik denk dat het iets met je adrenalinepeil doet, denk je ook niet?’

‘Ongetwijfeld. Maar was dit niet de automobiel die je van je zus hebt geleend?’

‘Zeker. Je dacht toch niet dat ik dit met mijn eigen auto deed?’

We lachen.

Ik kan niet ontkennen dat ik soms geneigd ben wat morele vraagtekens te plaatsen bij dit specifieke onderdeel van Pamela’s rijgedrag. Maar sommige mensen vergeef je alles – of bijna alles. Bovendien houdt het stuntwerk Pam inderdaad scherp en draagt zo dus bij aan mijn persoonlijke verkeersveiligheid. Eerlijk gezegd vind ik het ook best grappig om te zien op wat voor manieren auto’s allemaal van de weg kunnen raken. De één slaat een paar keer over de kop, een ander komt meteen tot stilstand in het hoge gras en een derde wordt eerst gelanceerd op een heuvel of talud en landt dan na een fotogeniek suizen vol in de glazen pui van een wegrestaurant of tankstation of crasht dwars door het dak van een verlichte tuinbouwkas tussen werkbanken vol jonge tomatenplanten.

Op de achterbank liggen cadeautjes voor Pamela’s kinderen. Ernaast een kartonnen doos met Snickers. Pam is gek op die dingen. Af en toe reik ik tussen onze stoelen door naar achteren om een Snickers te pakken die ik dan uit z’n wikkel haal en in Pam’s mond stop.

Het is herfst, maar alleen in theorie. Het landschap is uren geleden al opgelost in het donker. Omdat we geen Schnittke, Berg, Mozart en Haydn meer kunnen horen, omdat al mijn typetjes en impersonaties liggen te slapen in hun stapelbedjes en omdat ik geen zin heb om voor de zoveelste keer op te scheppen over de nieuwe goocheltruc die ik aan het opzetten ben, spelen we het spel: ‘eet een Snickers, doe een wens’. Na mijn zesde Snickers, ik heb tot nog toe vooral wensen moeten uitspreken op het gebied van de goochelarij, zegt Pam: ’Oké… Snickers weggewerkt?’

As you speak.’

‘Doorgeslikt? Of heb je nog een chocoladeklont in je mond?’

‘Doorgeslikt. Kijk maar.’

      Ik draai mijn gezicht naar haar toe en doe mijn mond open.

‘Gadverdamme!’ ze lacht. ‘Je bent soms net een klein kind.’

‘…’

‘Je mag een wens doen in de categorie cinema.’

‘Eindelijk! Kom maar op…’

‘Welke nog-niet-bestaande film zou je op korte termijn in de bios willen zien?’

‘Hoe bedoel je?’

‘Gewoon… hoe ziet je ideale film eruit? Waar gaat ie over? Wie mag ’m regisseren?’

‘Oké, fijne vragen… Regie: Wes Anderson. Daar beginnen we mee.’

Hortend associeer ik mijn droomfilm bij elkaar. De film moet om te beginnen zijn gesitueerd in een Grand Hotel – zie Aphinar (2007) – en moet zorgvuldig en slim zijn gestileerd… bij voorkeur met gebruikmaking van analoge decors en rekwisieten. Ik zou het leuk vinden als er schrijvers of kunstenaars in voorkwamen, als personages bedoel ik… de verteltoon moet licht blijven, het camerawerk zwierig en doordacht… Ik zou het verder interessant vinden als ie aan het begin van de twintigste eeuw speelt… gedurende het interbellum… in de hoogtijdagen van het Modernisme… Artistieke vernieuwing!, politieke hoogspanning!… Dreigende conflicten, intelligent kosmopolitisme… En als ik dan toch mijn verlanglijstje aan het afwerken ben: ik zou het ook wel erg waarderen als de schilderkunst een rol in de film zou spelen… Het liefst schilderkunst uit de Renaissance.

‘Oké,’ zegt Pam zonder haar blik van de snelweg te halen, ‘ik geloof dat ik wel zo’n beetje weet wat je bedoelt.’

Ze sluit haar ogen, houdt dat een zwalkende kilometer vol en net als we met een vaart van 180 kilometer per uur op de pijlers van een viaduct afstevenen, slaat ze volkomen uitgeput haar ogen op en zegt: ‘volgens mij is ’t gelukt.’

En verdomd… een paar dagen later leert het internet me dat Wes Anderson een film opneemt die The Grand Budapest Hotel of Grand Hotel Budapest gaat heten en die in 2014 al in roulatie zal gaan. Dit is wat de IMDB over TGBH meldt:

The Grand Budapest Hotel tells of a legendary concierge at a famous European hotel between the wars and his friendship with a young employee who becomes his trusted protégé. The story involves the theft and recovery of a priceless Renaissance painting, the battle for an enormous family fortune and the slow and then sudden upheavals that transformed Europe during the first half of the 20th century.

Het wachten is op de trailer.

Er valt al veel aardigs over het oeuvre van Wes Anderson te zeggen. Wat mij zo aanspreekt in zijn films is de combinatie van esthetiek en compassie die je ook vindt in de teksten van, bijvoorbeeld, Salinger, Nabokov, F. Scott Fitzgerald en David Foster Wallace.

Andersons beste films zijn Hotel Chevalier/Darjeeling Limited (2007), The Royal Tenenbaums (2001), Moonrise Kingdom (2012).

Kenmerkend voor zijn werk is niet alleen het samengaan van schoonheid, warmte en humor, maar ook de vanzelfsprekende aanwezigheid van hoge cultuur (klassieke muziek, schilderkunst, theater, literatuur, mode, toptennis). Opvallend is trouwens Andersons gebruik van de kleur geel/goud – het maakt hem tot de kopersectie van de internationale cinema. Hij heeft verstand van geluk en verlangen.

Andersons dialogen – meestal tussen de leden van een al dan niet samengesteld disfunctioneel gezin of dito familie – zijn letterlijk onvergetelijk. Één voorbeeld uit The Darjeeling Limited. Drie broers reizen door India naar hun moeder toe. Onderweg proberen ze ‘spirituele ervaringen’ op te doen. Tijdens een poging tot meditatie/gebed wijst de oudste broer naar de broekband van de middelste en vraagt: ‘Is that my belt?’ Waarop zijn broer opkijkt en antwoordt: ‘Can I borrow it?’

Dat is zo goed! Eerst lenen, dan pas toestemming vragen – onder vrienden, familieleden en huisgenoten is het eerder een bewijs van verbondenheid dan een blijk van disrespect. De combinatie van verheven en alledaags maakt de scène bovendien zo grappig. Het fragment zit ook in deze trailer (op 0.26 al).

Zoals vaker het geval is bij supertalenten, doet Anderson niet moeilijk over zijn vak. Bij wijze van toegift zijn college film maken in twee minuten:

My life is about telling stories.’ – toegift

‘Making movies, how do you do it? First: think up a good story. Two: how do you tell it?’

Then you mix it all together and that is more or less it.’

 

Volgende week: ‘En korte verhalen lezen? Mag dat wel? Of krijg je daar ook kanker van?’

 

‘Hé! Ho! Wacht! Is het echt allemaal zo gegaan met die autorit en die film en zo?’

‘Heb jij mij hier ooit op een waarheidje betrapt?’

‘…’

‘En doet het ertoe? Wat is überhaupt de status van ‘ik’ op de site van een literair tijdschrift? ‘Ik’ is de naam van een personage. Ik ben net zo fictief als jij.’

‘Ten eerste vind ik dat een ontzettend flauw, corny antwoord en ten tweede word ik opeens een beetje draaierig.’

‘Misschien moet je wat eten? Hier, d’r zijn nog een paar Snickers.’

‘…’

Ja, mensen: literatuur is als de nevel die verdwijnt bij zonsopgang.

‘Mooi gesproken, Lao Tse. En bullshit is de stof waaruit wijsheid wordt gewonnen. Vergeet de pay-off niet.’

Tirade – content managers pur sang.

Vrolijke noot

* Pam, Pamela, is een van mijn meest eigenzinnige collega’s. Om het haar uit haar gezicht te houden draagt ze – zowel tijdens goochelshows als achter het stuur – altijd zo’n ouderwetse badstof zweetband. Steek er een veer bij en ze is een Mohikaan, één van de laatsten. We rijden wat af samen, Pam en ik, heel Europa door, van het ene goochelgebeuren naar het andere. En dat terwijl Pam eigenlijk helemaal geen echte goochelaar is, wat zij doet is eerder: toveren. Ik vind haar leuk.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *