Toen mijn vader cynoloog was

Op de middelbare school vertelde ik eens aan een klasgenoot dat mijn vader sinoloog was. Tot mijn grote verbazing en mijn onbegrip antwoordde hij: ‘Oh, nu begrijp ik waar jouw humor vandaan komt!’ Daar begreep ik dus helemaal niks van. Wat had de bestudering van China nou te maken met mijn humor? Bestond er iets als typisch ‘Chinese humor’ en had ik dat? Als dat zo was, waarom legde hij de link dan pas nu hij mijn vaders beroep wist – ik zag er toch redelijk Chinees uit? Het duurde even voordat ik begreep dat hij dacht dat een sinoloog iemand was die zich bezighield met het cynisme, waarschijnlijk met de schrijfwijze ‘cynoloog’ (denk ik dan).

Was ik toen zo cynisch? Volgens de Van Dale is iemand die cynisch is ‘schaamteloos ongevoelig, een stuitend of pijnlijk ongeloof in het goede aan de dag leggend, niet gelovend aan oprechtheid of goede bedoelingen van de mensen en dit met spottende lach of op scherpe sarcastische wijze latende blijken.’ Ik herken mij niet in deze woorden, deze beschrijving. Als ik iets was, was ik misschien ironisch, maar ook dat betwijfel ik ten zeerste. Volgens de Van Dale is ironie: ‘het uiten van gedachten, meningen, het doen van mededelingen e.d. op zo’n manier dat duidelijk is dat het te verstaan gegevene niet in ál zijn aspecten serieus hoeft te worden opgevat.’ Wellicht dat ironie in sommige gevallen grenst aan het cynisme, maar dat weet ik niet en kan ik niet beoordelen. Hoe dan ook, waarom werd ik beticht van het cynisme? 

Ik profileerde mij in die tijd een beetje als een stand-up-comedian. In de pauzes en soms bij presentaties probeerde ik de lachers op mijn hand te krijgen. Dat lukte best goed eigenlijk. Ik dreef daar vooral de spot met mijzelf en met politici. Die klasgenoot stond er in de pauzes ook vaak bij. Of hij veel lachte weet ik niet meer. Echt goede grappen maakte ik volgens mij niet en toch lachten mijn vrienden om mij.

Ik keek op dat moment heel veel cabaret. Vanaf het lesuur dat mijn docent Nederlands een keer een show van Herman Finkers had opgezet, Kalm aan en rap een beetje, was ik geïnteresseerd geraakt in cabaretiers. Ik heb volgens mij alle filmpjes met Herman Finkers die op YouTube staan gezien en toen ik Herman Finkers had uitgespeeld, begon ik te klikken op wat het algoritme mij voorschotelde: Lebbis en Jansen (solo en als duo), Van Muiswinkel en Van Vleuten (wederom solo en als duo), Pieter Derks, Ronald Goedemondt en ga zo maar door. Iedere ochtend bij het opstaan klikte ik een conference aan. Vooral de cabaretiers die zich enorm opwonden op het toneel hadden mijn voorkeur. Zo erg dat mijn ouders, als zij mij in bed zagen liggen met een cabaretier op het scherm, grappend (ironisch?) vroegen: ‘Weer een schreeuwer?’

Wat vond ik en wat vind ik nog steeds zo gaaf aan bepaalde cabaretiers? Een bepaalde blik op de wereld, een neus voor absurditeit. Neem nu deze zin van Herman Finkers uit Na de pauze: ‘Het is allesbehalve onjuist dat ik niet tegen het verbod op het embargo ben.’ Hij legt hem in de mond van een politicus in de Tweede Kamer. Of dat hij zegt: ‘Oh onze zedenleer [van het katholicisme] mijn hemel: homoseksualiteit is tegennatuurlijk. Ja, net als over water lopen en na een paar dagen weer opstaan uit de dood. Je zou dus ook kunnen concluderen dat homoseksualiteit net zo goed een wonder is.’ Deze komt uit zijn oudejaarsconference. De zaal is enkele seconden doodstil, de redenering moet even indalen en inwerken, en dan begint iedereen keihard te klappen. Hij en de andere cabaretiers halen je uit de gemakzuchtige kijk op het leven van alledag: niet rechtlijnig, niet logisch. Rare conclusies die toch kloppen. Nogmaals, een bepaalde absurditeit. Dit was het kale soort cabaret, niet bombastisch. Daar stonden Lebbis en Jansen tegenover, met hun schitterende oudejaarsconferences waar ze met verbaal geweld tekeergingen. Briljant vind ik de stukken waar ze op volle kracht door elkaar beginnen te praten en ieder een eigen verhaal staat te houden. Maar ook zij hadden een bepaalde blik op de wereld die mij aantrok: weer dat neusje voor de absurditeit van het alledaagse. En ironie. Die cabaretiers toonden mij een kant van de wereld die ik daarvoor niet echt had opgemerkt. En vanaf dat moment begon ik ook ineens allerlei zaken te zien die grappig waren. Om een recent voorbeeld te geven: in de supermarkt stond tijdens Corona een bord met de boodschap: ‘Kom alleen boodschappen doen.’ Duh. Wat moet een mens anders in de supermarkt? Films kun er niet kijken. Je kunt er ook niet sporten. Praten misschien? Oh, je mag niet meer praten in de supermarkt! Ach wat maakt het uit. Je mag tegenwoordig ook niks meer zeggen.

Ik vroeg mijn klasgenoot natuurlijk waarom hij vond dat ik cynisch was. Hij zei dat dat te maken had met De helaasheid der dingen en De avonden. Hij vond het namelijk heel verdacht en raar dat ik bij die twee boeken ontzettend had moeten lachen.

 Ik weet niet of dat een teken van het cynisme is, maar feit is wel dat ik door die twee boeken weer aan het lezen ben geraakt. Voordat ik die twee boeken las, las ik weinig: voor de jeugdboeken was ik te oud en de Young Adult-boeken trokken mij niet. Ik keek vooral cabaret en lachte mij een kriek. En plots waren daar twee boeken waar ik eenzelfde reactie op had als wanneer ik cabaret keek. Uiteraard waren er in die boeken meer dingen die mij boeiden: de laatste hoofdstukken van De helaasheid der dingen en De avonden zijn werkelijk ontroerend mooi. Ook dat is mij bijgebleven. Maar mijn eerste reactie was er toch een van ‘aha, romans kunnen het ook!’ Dus wellicht is het wel aan al die uren cabaret te danken dat ik nu deze stukjes schrijf.

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Zijn moeder komt uit Hongkong. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Momenteel studeert hij Biomedische Wetenschappen in Leiden. Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. In juli werd een Friestalig essay van zijn hand gepubliceerd in het Fries literair tijdschrift Ensafh.